ECLI:NL:CRVB:2018:3111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
18-1615 MAW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding opleidingskosten voor militaire ambtenaar

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2018, gaat het om een hoger beroep van een appellant die als militair ambtenaar een verzoek heeft ingediend voor vergoeding van opleidingskosten. De appellant had in 2012 de opleiding Master Begeleidingskunde aangevangen en deze in 2015 afgerond. Hij verzocht om vergoeding van de kosten van deze opleiding, maar dit verzoek werd afgewezen door de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat, hoewel de opleiding op zichzelf waardevol is, uit de vacaturetekst voor de functie van de appellant niet blijkt dat de opleiding Master Begeleidingskunde noodzakelijk is voor het vervullen van de functie. De vacaturetekst spreekt enkel een voorkeur uit voor een opleiding in de sociale wetenschappen, maar stelt geen vereiste. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen dat de appellant niet kan aantonen dat de opleiding vereist was voor zijn functie. De griffier, J. Smolders, en de voorzitter, C.H. Bangma, hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

18.1615 MAW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2018, 17/4891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 20 september 2018
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Zitting hebben: C.H. Bangma als voorzitter en K.J. Kraan en H. Benek als leden.
Griffier: J. Smolders
Appellant is ter zitting verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.E. Bouwers en mr. A.N. Koster.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant is militair ambtenaar. Bij besluit van 7 december 2015 is aan hem met ingang van 11 november 2016 de functie van [naam functie] toegewezen.
Bij rekest van 21 november 2016 heeft appellant verzocht om vergoeding van de door hem in 2012 aangevangen opleiding Master Begeleidingskunde, die hij in 2015 heeft afgerond. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 12 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 mei 2017 (bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In artikel 14, aanhef en onder a, van het Algemeen militair ambtenarenreglement is bepaald dat de militair voor het verkrijgen van benodigde kennis en vaardigheden door Onze Minister wordt aangewezen voor een opleiding benodigd voor de vervulling van zijn functie of voor een vervolgfunctie die past binnen de groep van functies waarbij hij zijn loopbaan vervult.
Hoezeer de opleiding van appellant op zichzelf als een waardevolle opleiding kan worden beschouwd, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat uit de vacaturetekst voor de functie van appellant niet blijkt dat de opleiding Master Begeleidingskunde benodigd is voor het vervullen van de functie. Anders dan appellant heeft aangevoerd, wordt in die vacaturetekst enkel een voorkeur uitgesproken voor een functionaris met een opleiding in één van de sociale wetenschappen (of overeenkomstige opleiding). Uit de memo van overste G blijkt evenmin dat de opleiding van appellant benodigd is voor het vervullen van de functie.
Alles overwegende is de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Smolders (getekend) C.H. Bangma

IJ