ECLI:NL:CRVB:2018:3072

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
17/5232 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar schorsing ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam en een ambtenaar, die bezwaar had gemaakt tegen zijn schorsing. De ambtenaar had op 19 mei 2015 melding gemaakt van een integriteitskwestie, waarna hij op 21 mei 2015 werd geschorst. Het college verklaarde het bezwaar van de ambtenaar tegen de schorsing niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de schorsing niet als een besluit was aangemerkt door het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing in het gespreksverslag van 22 mei 2015. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet juist was in haar oordeel dat het gespreksverslag niet als besluit kon worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat de schriftelijke mededeling van de schorsing wel degelijk op rechtsgevolg was gericht en dat de ambtenaar de termijn voor het indienen van bezwaar had overschreden. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet het gevolg was van het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing en verklaarde het beroep van de ambtenaar ongegrond. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de ambtenaar.

Uitspraak

17.5232 AW

Datum uitspraak: 4 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 juni 2017, 17/1205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (het college)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.C.J. Stokx een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2018. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J. Hauser, advocaat, en J.J.A. Cornelisse. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Stokx.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam bij de gemeente Amsterdam, laatstelijk als [naam functie] bij de [naam eenheid].
1.2.
Op 19 mei 2015 heeft betrokkene bij zijn leidinggevende melding gemaakt van het feit dat hij enkele jaren daarvoor op kosten van de gemeente een kraan in zijn huis heeft laten vervangen. Naar aanleiding van deze melding heeft het college Bureau Integriteit ingeschakeld, dat een onderzoek is gestart. Op 21 mei 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen betrokkene, zijn leidinggevende en een P&O-adviseur van het college. Tijdens dit gesprek is betrokkene onder meer medegedeeld dat hij is geschorst voor de duur van het integriteitsonderzoek. Deze mededeling is vastgelegd in een gespreksverslag van 22 mei 2015 en per e-mail toegezonden aan betrokkene. Aan betrokkene is, na een voornemen daartoe, bij besluit van 18 juli 2016 voorwaardelijk strafontslag opgelegd met ingang van 1 augustus 2016, met een proeftijd van twee jaar. Op verzoek van betrokkene is het dienstverband met ingang van 8 april 2017 beëindigd.
1.3.
Appellant heeft op 12 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de schorsing. Bij besluit van 17 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen de aan hem opgelegde schorsing niet-ontvankelijk verklaard, in verband met niet verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen de opgelegde schorsing niet-ontvankelijk is verklaard, bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen. Het gespreksverslag van 22 mei 2015 waarin staat vermeld dat betrokkene wordt geschorst voor de duur van het onderzoek, moet worden aangemerkt als een andere handeling in de zin van artikel 8:2, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarmee gelijkgesteld worden met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. In het gespreksverslag van 22 mei 2015 is geen rechtsmiddelverwijzing opgenomen. Vaststaat dat betrokkene pas op 12 oktober 2016, via zijn gemachtigde bezwaar heeft gemaakt tegen de schorsing. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van 21 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2131, van oordeel dat in de gegeven situatie gerede twijfel aan het besluitkarakter van het gespreksverslag van 22 mei 2015 mogelijk was en, gelet op de feitelijke gang van zaken, dat de overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar in dit geval verschoonbaar moet worden geacht.
3. Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat het gesprekverslag van 22 mei 2015 een andere handeling is in de zin van artikel 8:2, eerste lid, onder a, van de Awb en gelijk gesteld moet worden met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hiertoe is van betekenis dat de schorsing weliswaar mondeling is meegedeeld, maar vervolgens, zoals aangekondigd, op schrift is gesteld. Deze schriftelijke mededeling is aan appellant toegezonden en was op rechtsgevolg gericht. De Raad is daarom van oordeel dat de op schrift gestelde schorsing van 22 mei 2015 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat in deze schriftelijke mededeling een rechtsmiddelverwijzing ontbreekt, doet niet af aan het besluitkarakter van die mededeling.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Dit betekent dat appellant tot 3 juli 2015 bezwaar had kunnen maken. Met het bezwaarschrift van 12 oktober 2016 heeft hij deze termijn ruimschoots overschreden. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet eerder bezwaar heeft gemaakt vanwege het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing.
4.3.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6178) leidt een gebrek in de rechtsmiddelverwijzing van een besluit in beginsel tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, indien de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan een gevolg is.
4.5.
Betrokkene heeft een beroep gedaan op het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing in het besluit van 22 mei 2015 en heeft gesteld dat de termijnoverschrijding hiervan het gevolg is. De Raad ziet, anders de rechtbank, echter geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Hiervoor is van betekenis dat betrokkene ter zitting bij de Raad heeft verklaard dat hij de integriteitsmelding heeft gedaan ongeacht de consequenties en uit het verslag van het gesprek dat op 21 mei 2015 met betrokkene is gevoerd blijkt dat hij de gevolgen van het besluit aanvaardde. Met die houding heeft betrokkene kenbaar gemaakt geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om bezwaar te maken. In die opstelling is gedurende het integriteitsonderzoek dat in de maanden na de opgelegde schorsing werd verricht, geen verandering gekomen. Dat betrokkene tijdens de schorsing wel telefonisch contact heeft gelegd met zijn leidinggevende maakt dit niet anders, nu dit telefonische contact gericht was op de beantwoording van vragen over het integriteitsonderzoek en de duur van de schorsing.
4.6.
Op grond van wat is overwogen onder 4.5 is de conclusie dat de termijnoverschrijding niet het gevolg is van het ontbreken van de rechtsmiddelverwijzing in het besluit van
22 mei 2015.
4.7.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) S.H.H. Slaats
ew