ECLI:NL:CRVB:2018:307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van WIA- en ZW-uitkeringen in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld en een WIA-uitkering had aangevraagd, was van mening dat zijn medische en arbeidskundige beperkingen niet correct waren beoordeeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de medische en arbeidskundige grondslagen voldoende waren gemotiveerd. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat er geen nieuwe medische gegevens zijn gepresenteerd die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen in twijfel trekken. De appellant had geen onderbouwde argumenten aangedragen die zouden wijzen op een wijziging in zijn medische situatie per 16 oktober 2015, de datum waarop het Uwv besloot dat hij geen recht had op een ZW-uitkering. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft beslist dat de appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde uitkeringen. De Raad wijst ook de verzoeken om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat de aangevoerde argumenten niet voldoende onderbouwd zijn.