In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die eerder als verkoopster/administratief medewerkster werkte, heeft zich ziek gemeld met pijn- en vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij per 23 april 2013 niet meer recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld, waarbij deskundigenrapporten zijn ingeschakeld. De deskundige Van Marle concludeerde dat appellante meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, maar het Uwv heeft zijn standpunt herzien en een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De Raad oordeelde dat het Uwv de arbeidsmogelijkheden van appellante correct heeft ingeschat en dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante.