ECLI:NL:CRVB:2018:2994
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en de geschiktheid voor arbeid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld met schouder-, nek- en buikklachten, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de appellant was van mening dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk deskundige had geraadpleegd.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsartsen de klachten van de appellant adequaat hebben beoordeeld. De Raad oordeelde dat de appellant geschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de Wet WIA aan hem waren voorgehouden. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de stelling dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegewogen, niet gevolgd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat de appellant terecht geschikt is geacht voor de geselecteerde functies, waardoor hij geen recht heeft op ziekengeld. De Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.