ECLI:NL:CRVB:2018:2978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
18/4199 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken adresgegevens

In deze zaak heeft verzoeker, die sinds 18 november 2014 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle ongegrond verklaard, waarbij de bijstand met terugwerkende kracht was ingetrokken en kosten van bijstand waren teruggevorderd. Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar heeft zijn adres niet tijdig doorgegeven aan de Raad.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker in zijn verzoekschrift slechts 'Oostenrijk' als adres heeft opgegeven. Ondanks herhaalde verzoeken van de griffier om zijn adresgegevens te verstrekken, heeft verzoeker hieraan geen gehoor gegeven. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, die vereisen dat een beroepschrift de naam en het adres van de indiener bevat.

Aangezien verzoeker niet heeft voldaan aan deze vereisten en de termijn om zijn adresgegevens door te geven ongebruikt is verstreken, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van griffier L.V. van Donk, en is openbaar uitgesproken op 25 september 2018.

Uitspraak

18/4199 PW-VV
Datum uitspraak: 25 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te Oostenrijk (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 december 2017, 17/1622 (aangevallen uitspraak). Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker ontving sinds 18 november 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Bij besluit van 2 mei 2017 heeft het college de bijstand met ingang van 1 november 2016 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van
1 november 2016 tot en met 31 maart 2017 tot een bedrag van € 5.439,45 teruggevorderd. Bij besluit van 18 mei 2017 heeft het college aan appellant een boete opgelegd van € 1.176,-. Bij besluit van 19 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 2 mei 2017 en 18 mei 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift wordt ondertekend en ten minste de naam en het adres van de indiener bevat. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van beroep, dit beroep
niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Ingevolge artikel 8:81, vierde lid, en artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het verzoek om een voorlopige voorziening in hoger beroep.
4.3.
Verzoeker heeft in het verzoekschrift als adres opgegeven: “Oostenrijk”. Bij per e-mail verzonden brief van 9 augustus 2018 heeft de griffier van de Raad verzoeker verzocht zijn adresgegevens door te geven. Verzoeker heeft bij e-mail van 18 augustus 2018 te kennen gegeven dat zijn adres is: [Adres].
4.4.
De griffier van de Raad heeft verzoeker op dit adres aangeschreven. Daarna heeft de gemachtigde van het college de Raad telefonisch te kennen gegeven dat hij aan verzoeker gerichte post van de Raad heeft ontvangen. Op het door verzoeker doorgegeven adres is het stadhuis van [plaatsnaam] gevestigd. Uit onderzoek is verder gebleken dat de advocaat door verzoeker niet gemachtigd is op te treden in de voorlopige voorziening, dat verzoeker geen
- ander - postadres heeft en dat verzoeker volgens de basisregistratie personen is geëmigreerd naar een onbekend adres in Oostenrijk.
4.5.
Bij per e-mail verzonden brief van 3 september 2018 heeft de griffier van de Raad verzoeker nogmaals verzocht om zijn adresgegevens door te geven. Daarbij is verzoeker erop gewezen dat als hij zijn adres niet binnen een week na 3 september 2018 doorgeeft, hij er rekening mee moet houden dat zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet inhoudelijk zal worden behandeld. Verzoeker heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
4.6.
Het verzoek is, gelet op 4.2 tot en met 4.5, kennelijk niet-ontvankelijk, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2018.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) L.V. van Donk

LO