ECLI:NL:CRVB:2018:2919
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K.J.C. van Bekkum, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder het beroep van verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de herziening van de bijstandsverlening aan verzoeker over een periode van vijf jaar, waarbij het college terugvorderingen heeft ingesteld tot een bedrag van € 22.998,-. Verzoeker ontving tot 11 september 2016 bijstand op basis van de Participatiewet, maar het college stelde dat hij recht had op inkomsten uit een ouderdomspensioen van de Svb Curaçao, wat leidde tot de herziening van zijn bijstand.
Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij stelt dat hij niet in staat is het teruggevorderde bedrag te voldoen. Hij vreest dat invordering van dit bedrag zijn inkomen zal aantasten, waardoor hij niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er geen sprake is van een actueel spoedeisend belang. Verzoeker heeft geen acute financiële problemen aangetoond, zoals schulden die kunnen leiden tot huisuitzetting of afsluiting van energie- en waterlevering. Bovendien heeft hij de bescherming van de beslagvrije voet, wat betekent dat zijn inkomen niet onder het bestaansminimum kan dalen.
De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onverwijlde spoed is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan op 25 september 2018 door W.H. Bel, in aanwezigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen.