ECLI:NL:CRVB:2018:2919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
18-4690 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K.J.C. van Bekkum, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder het beroep van verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de herziening van de bijstandsverlening aan verzoeker over een periode van vijf jaar, waarbij het college terugvorderingen heeft ingesteld tot een bedrag van € 22.998,-. Verzoeker ontving tot 11 september 2016 bijstand op basis van de Participatiewet, maar het college stelde dat hij recht had op inkomsten uit een ouderdomspensioen van de Svb Curaçao, wat leidde tot de herziening van zijn bijstand.

Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij stelt dat hij niet in staat is het teruggevorderde bedrag te voldoen. Hij vreest dat invordering van dit bedrag zijn inkomen zal aantasten, waardoor hij niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er geen sprake is van een actueel spoedeisend belang. Verzoeker heeft geen acute financiële problemen aangetoond, zoals schulden die kunnen leiden tot huisuitzetting of afsluiting van energie- en waterlevering. Bovendien heeft hij de bescherming van de beslagvrije voet, wat betekent dat zijn inkomen niet onder het bestaansminimum kan dalen.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onverwijlde spoed is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan op 25 september 2018 door W.H. Bel, in aanwezigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen.

Uitspraak

18/4690 PW-VV
Datum uitspraak: 25 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. K.J.C. van Bekkum, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 27 juni 2018, 17/2965, en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker ontving tot 11 september 2016 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Bij besluit van 30 maart 2017 heeft het college de bijstand van verzoeker over de periode van 1 april 2011 tot en met 29 februari 2016 herzien en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand van verzoeker teruggevorderd tot een bedrag
van € 22.998,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoeker vanaf
1 april 2011 recht heeft op inkomsten uit ouderdomspensioen ingevolge de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering vanwege de Svb Curaçao.
1.2.
Bij besluit van 1 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 maart 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij niet in staat is het bedrag van de terugvordering te voldoen. Door invordering van dit bedrag op zijn inkomen ingevolge de Algemene Ouderdomswet zal hij niet langer kunnen voorzien in zijn middelen van bestaan.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81, van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764) is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen niet bedoeld om door middel van zogenoemde kortsluiting de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
4.3.
Gelet op 3 spitst de beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed zich in dit geval in het bijzonder toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang.
4.4.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Verzoeker heeft niet gesteld dat sprake is van schulden op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Voorts is niet gebleken dat het college al invordert op de onder 1.1 genoemde schuld. Bovendien geldt dat, mocht het college tot invordering overgaan, verzoeker als schuldenaar de bescherming heeft, of deze kan inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor zover door beslaglegging of invordering het inkomen tot onder het met die voet beoogde bestaansminimum zou dalen. Uit het voorgaande volgt dat wat verzoeker heeft aangevoerd geen grond oplevert om te oordelen dat sprake is van een actueel financieel spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Evenmin is gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet door hem zou kunnen worden afgewacht.
4.5.
Wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt ertoe dat bij dit verzoek onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.6.
Het verzoek is gelet op 4.3 tot en met 4.5 kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

IJ