ECLI:NL:CRVB:2018:2875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
16/6672 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering en medische beoordeling van beperkingen

Op 6 september 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die in hoger beroep ging tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 23 april 2016. De appellant, die op 19 november 2014 uitviel voor zijn werk als afwasser en schoonmaker na een gebroken rechterbovenarm, stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat hij niet goed hersteld was van zijn ongeluk. Hij had restklachten en last van tintelingen in zijn voeten en handen, en er was een verdenking op een niet ernstige dunnevezelneuropathie vastgesteld. De verzekeringsartsen concludeerden echter dat de appellant niet geschikt was voor zijn eigen werk, maar dat hij met de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geschikt was voor andere functies zoals inpakker, magazijnmedewerker en textielproductenmaker, waarmee hij 100% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische beperkingen van de appellant juist waren vastgesteld. De Raad was van mening dat er voldoende beperkingen waren aangenomen voor de klachten van de rechterarm en -schouder, evenals voor de voeten en handen. De appellant had zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt was niet onderbouwd met objectiveerbare medische gegevens. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 13 september 2016 had geoordeeld in deze zaak. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6672 ZW-PV

Datum uitspraak: 6 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2016, 16/2999 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: mr. E. Dijt
Griffier: S.L. Alves
Ter zitting zijn verschenen: dhr. F.M.J. Eijmael, gemachtigde van het Uwv. Appellant is, met bericht, niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. In geschil is de beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 23 april 2016. Appellant is op 19 november 2014 uitgevallen voor zijn werk als afwasser en schoonmaker als gevolg van een gebroken rechterbovenarm bij een fietsongeluk. Na een operatie hiervoor heeft hij restklachten gehouden. Ook heeft appellant last van tintelingen in zijn voeten en handen. Bij neurologisch onderzoek is een verdenking op een niet ernstige dunnevezelneuropathie vastgesteld. De ZW‑uitkering is beëindigd in het kader van de eerstejaars ZW‑beoordeling. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk. Er is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met beperkingen in de rubrieken Aanpassing aan fysieke omgevingseisen, Dynamische handelingen en Statische houdingen. Recent is in de FML een beperking voor persoonlijk risico in verband met medicatie verwerkt, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep al was aangenomen. Op grond van de (aangepaste) FML acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellant geschikt voor de functies inpakker, magazijnmedewerker en textielproductenmaker. Appellant kan daarmee 100% van zijn maatmaninkomen verdienen.
2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld. Zowel voor de klachten van de rechterarm en -schouder als de voeten en handen zijn voldoende beperkingen aangenomen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij, ondanks bezoeken aan de pijnpoli, fysiotherapie en gebruik van medicatie, niet goed hersteld is van het ongeluk. Hij stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en iedere belasting van zijn schouder, nek en rug dient te vermijden. Appellant heeft het voorgaande echter niet met objectiveerbare medische gegevens onderbouwd. Het blijkt niet uit de stukken van de behandelend sector en ook niet uit het lichamelijk onderzoek dat door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgevoerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deugdelijk gemotiveerd dat appellant met de in de FML neergelegde beperkingen de geselecteerde functies kan verrichten. De ZW-uitkering is daarom terecht ingetrokken per 23 april 2016.
4.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.L. Alves (getekend) mr. E. Dijt

NW