ECLI:NL:CRVB:2018:2874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
17/1024 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, die in 2013 door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) was herzien naar de norm van een samenwonende, omdat appellant een gezamenlijke huishouding voerde. Het bezwaar tegen deze herziening werd ongegrond verklaard, en de rechtbank had eerder het beroep tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. Hierdoor is het herzieningsbesluit van 18 november 2013 in rechte komen vast te staan.

De Svb heeft vervolgens een bedrag van € 42.090,48 aan te veel betaald ouderdomspensioen teruggevorderd, wat vanaf mei 2016 in maandelijkse termijnen op het AOW-pensioen van appellant werd ingehouden. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de herziening ongedaan moet worden gemaakt en dat de terugvordering onevenredig is, vooral gezien zijn hoge leeftijd. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, waardoor niet kan worden geconcludeerd dat hij in een noodsituatie verkeert. De Raad heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

Daarnaast heeft appellant een beroep gedaan op een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, maar de Raad heeft deze grond buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet tijdig was ingediend. De Raad heeft geconcludeerd dat de Svb op grond van de AOW verplicht is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, en dat de omstandigheden van appellant niet voldoende zijn om van deze verplichting af te wijken. Het hoger beroep is dan ook ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.1024 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2016, 16/3689 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Italië) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 6 september 2018
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: W.M. Swinkels
Ter zitting zijn verschenen: Namens appellant is verschenen mr. R.P. Kuijper, advocaat.
De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Bij besluit van 18 november 2013 heeft de Svb het ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van appellant met ingang van 1 januari 2003 herzien naar de norm van een samenwonende, in verband met het voeren van een gezamenlijke huishouding. Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 2014 is het bezwaar tegen het besluit van 18 november 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 6 juli 2015 het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Hiermee is het herzieningsbesluit van 18 november 2013 in rechte komen vast te staan.
1.2.
Bij besluit van 27 november 2015 is het over de periode van januari 2003 tot en met oktober 2013 te veel betaalde ouderdomspensioen ten bedrage van € 42.090,48 van appellant teruggevorderd. Het bedrag wordt vanaf mei 2016 in maandelijkse termijnen ingehouden op het AOW-pensioen van appellant.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 14 april 2016 is het bezwaar tegen het besluit van
27 november 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de herziening van het AOW-pensioen ongedaan moet worden gemaakt, zodat van een terugvordering geen sprake meer kan zijn. De terugvordering is, mede gezien de hoge leeftijd van appellant, onevenredig. Verder is een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van
15 september 2009, Moskal, nr. 10373/05.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In aanmerking genomen dat het herzieningsbesluit van 18 november 2013 rechtens onaantastbaar is geworden, is het geschil beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb over de terug- en invordering van het te veel betaalde AOW-pensioen heeft onderschreven.
4.2.
Ten aanzien van de terugvordering van € 42.090,48 moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 24 van de AOW gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en/of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Appellant heeft geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie, zodat niet kan worden geconcludeerd dat hij als gevolg van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt. Dit betekent dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien. De grond dat toepassing van een volledig terugwerkende kracht onevenredig is gezien de hoge leeftijd van appellant, had in de herzieningsprocedure moeten worden aangevoerd.
4.3.
Ter zitting is betoogd dat sprake is van schending van artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu appellant gezien zijn woonplaats in het buitenland zijn beslagvrije voet door de kantonrechter moet laten vaststellen, terwijl aan een in Nederland wonende AOW-gerechtigde in een soortgelijke situatie de beslagvrije voet wordt verleend. De Raad laat deze grond buiten beschouwing, nu deze grond in strijd met de goede procesorde voor het eerst ter zitting is opgeworpen.
4.4.
Het beroep op het arrest Moskal kan niet slagen, omdat de omstandigheden in die casus wezenlijk anders waren. Zo is de Svb in het geval van appellant niet op grond van hetzelfde feitencomplex tot de conclusie gekomen dat een oorspronkelijk besluit bij nader inzien onjuist is en dat om die reden ten nadele van appellant van het besluit dient te worden teruggekomen. In het geval van appellant is immers na een onderzoek naar de leefsituatie in Italië geconcludeerd dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden, namelijk het voeren van een gemeenschappelijke huishouding.
4.5.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) W.M. Swinkels (getekend) mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum
JvC