In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is door gezondheidsklachten gerelateerd aan Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS). Appellant ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. In 2013 meldde appellant een verslechtering van zijn gezondheid, wat leidde tot een herbeoordeling door het Uwv. Na een aantal medische onderzoeken en rapportages, waaronder een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,96%.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat niet alle aandoeningen in de beoordeling waren meegenomen en dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige, die op verzoek van de Raad een expertise had verricht, gevolgd. De deskundige concludeerde dat de vermoeidheidsklachten van appellant niet objectief te onderbouwen waren, maar dat er wel een lichte urenbeperking aangewezen was.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op goede gronden had vastgesteld. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.254,50 bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van deskundigen in het proces van arbeidsongeschiktheidsevaluatie.