ECLI:NL:CRVB:2018:2709
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning IOAW-uitkering met terugwerkende kracht en intrekking eerdere aanvraag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving tot 2 juli 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft zich op 19 januari 2015 gemeld voor een uitkering op grond van de IOAW. Na een intrekking van zijn aanvraag op 12 februari 2015, diende appellant op 7 mei 2015 opnieuw een aanvraag in, welke door het college op 1 oktober 2015 werd goedgekeurd met ingang van 7 mei 2015. Appellant was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.
De rechtbank oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die toekenning van de IOAW-uitkering met terugwerkende kracht rechtvaardigden. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn geestestoestand hem belette de gevolgen van zijn intrekking te overzien en dat het college hem had moeten informeren over deze gevolgen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad vond dat appellant niet had onderbouwd dat zijn geestestoestand hem belette om de gevolgen van zijn besluiten te overzien en dat hij ook niet had aangetoond dat het college hem had moeten informeren over de gevolgen van de intrekking van zijn aanvraag.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.