ECLI:NL:CRVB:2018:2636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet tijdig overleggen van bankafschriften
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant door het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Appellant heeft op 22 mei 2015 bijstand aangevraagd, maar verklaarde geen vast adres te hebben. Het college heeft hem bijstand toegekend, maar met een korting vanwege zijn dakloosheid. In het kader van een heronderzoek heeft het college appellant op 7 oktober 2015 uitgenodigd om gegevens te overleggen, waaronder bankafschriften. Appellant heeft deze gegevens niet tijdig ingeleverd, wat leidde tot opschorting van zijn bijstandsrecht op 14 oktober 2015. Het college heeft vervolgens de bijstand per 14 oktober 2015 ingetrokken.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en ongegrond. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank ongegrond werd verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet inleveren van de gegevens, omdat hij in een faillissement verkeerde en zijn post slechts eenmaal per maand kon ophalen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikte en dat hij de gevraagde gegevens had kunnen overleggen om de twijfels over zijn verblijfplaats weg te nemen. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.