Op 9 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 20 februari 2018, waarin het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De zaak betreft een geschil over het verschuldigde griffierecht dat niet tijdig was voldaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Ö. Arslan, heeft verzet aangetekend omdat hij stelde niet in staat te zijn het griffierecht te betalen. Hij heeft echter niet om vrijstelling van het griffierecht verzocht, ondanks dat hij aangaf veel schulden te hebben en dat er beslag op zijn inkomen was gelegd.
De Raad overwoog dat appellant niet tijdig een beroep op betalingsonmacht had gedaan en ook geen uitstel van betaling had aangevraagd. De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellant niet in verzuim was geweest. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte voor het geven van een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier N.L. Kuipers, en is openbaar uitgesproken op 9 augustus 2018.