ECLI:NL:CRVB:2018:2457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
16/6785 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg inzake bijstandsverlening en verplichtingen in het kader van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond verklaarde. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet en had zich verplicht om deel te nemen aan workshops voor sollicitatietraining. Appellant is echter zonder bericht van verhindering niet verschenen op meerdere workshops, wat leidde tot een sanctie van 100% verlaging van zijn bijstandsuitkering voor een maand. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat hem een verwijt kon worden gemaakt voor zijn afwezigheid.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd had gereageerd op de gronden van appellant. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe redenen had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 juli 2018.

Uitspraak

16.6785 PW

Datum uitspraak: 31 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 september 2016, 16/2885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Matthijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 19 juni 2018, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 29 juni 2015 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van zijn re-integratie heeft appellant op 21 oktober 2015 contact gehad met een coach van het re-integratiebedrijf Sagènn (coach). Appellant heeft met de coach afgesproken dat hij zou verschijnen op een aantal workshops waarin een sollicitatietraining werd gegeven op 28 oktober 2015, 30 oktober 2015 en op 3 november 2015. Appellant is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de workshops van 28 en 30 oktober 2015. Vervolgens heeft de coach appellant bij brief van 30 oktober 2015 officieel gewaarschuwd en hem verzocht om binnen twee dagen contact met hem op te nemen. Ook op de workshop van 3 november 2015 is appellant zonder bericht niet verschenen. Wel heeft appellant naar aanleiding van de waarschuwingsbrief op 5 november 2015 per e-mailbericht contact opgenomen met de coach. Appellant heeft toen onder meer meegedeeld dat hij een neusholteontsteking had. Ten slotte heeft een medewerker van de dienst Werk & Inkomen
van de gemeente Tilburg op 12 november 2015 nog een gesprek met appellant gevoerd
voor hoor en wederhoor. De inhoud van dat gesprek is weergegeven in een rapportage van
13 november 2015.
1.3.
Bij besluit van 13 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 april 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant vanaf 1 december 2015 gedurende een maand met 100% verlaagd op de grond dat appellant niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Door op 28 oktober 2015, 30 oktober 2015 en 3 november 2015 niet te verschijnen op de workshops is appellant de verplichting als bedoeld in artikel 18,
vierde lid, aanhef en onder h, van de PW niet nagekomen. Daarvan kan hem een verwijt worden gemaakt. Appellant wist wanneer hij op de workshops werd verwacht. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wegens arbeidsongeschiktheid niet in staat was aan de workshops deel te nemen. De datum van ontvangst van de waarschuwingsbrief is niet relevant, omdat appellant voordien al in gebreke was in de naleving van de arbeidsverplichtingen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft daartoe evenals in beroep aangevoerd dat het hem niet te verwijten is dat hij de workshop niet heeft gevolgd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in dat oordeel van de rechtbank en de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.E. Bon

IJ