ECLI:NL:CRVB:2018:2453
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen buiten behandeling laten van bijstandsaanvraag wegens ontbrekende bewijsstukken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 21 september 2016 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond heeft verklaard. Appellant had tot 2 juli 2015 bijstand ontvangen van de gemeente Zeist, maar na zijn verhuizing naar Utrecht heeft hij op 11 november 2015 een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend. In deze aanvraag gaf appellant aan schulden te hebben ter hoogte van € 4.000,-. Het college heeft echter om aanvullende informatie gevraagd, waaronder recente bewijzen van schulden en een verklaring over zijn financiële situatie. Appellant heeft deze informatie niet tijdig aangeleverd, wat heeft geleid tot het besluit van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door een psychose niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn aan te leveren. De Raad heeft bevestigd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de ontbrekende gegevens essentieel waren voor de beoordeling van de aanvraag.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.