ECLI:NL:CRVB:2018:2380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van niet aannemelijk gemaakte woon- en leefsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet ingediend, maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. Tijdens het intakegesprek had de appellant aangegeven alleenstaand en zelfstandig wonend te zijn, maar het college had twijfels over de juistheid van deze informatie.
Een handhavingspecialist van de gemeente had onderzoek gedaan naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de appellant. Dit onderzoek omvatte onder andere huisbezoeken, waarbij de appellant niet thuis was aangetroffen. Uiteindelijk werd op 22 april 2016 een huisbezoek afgelegd, waaruit bleek dat de woning niet geschikt was voor de appellant, die rolstoelafhankelijk was. De bevindingen van het huisbezoek, waaronder de slechte toegankelijkheid van de woning en de aanwezigheid van dameskleding en -schoenen, leidden tot de conclusie dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en in hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het college voldoende onderzoek had verricht en dat de appellant niet de nodige duidelijkheid had verschaft over zijn woonsituatie. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie door de aanvrager van bijstand.