1.4.De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest bij besluit van
30 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 april 2016 (bestreden besluit), de aanvraag van 1 oktober 2015 af te wijzen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant op 23 november 2015 geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar het recht op bijstand door geen antwoord te geven op de gestelde vragen van de handhavingspecialist. Het recht op bijstand kan daardoor niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen, waarbij appellant als eiser en het college als verweerder is aangeduid:
“6. Volgens vaste rechtspraak van de Raad ligt het, na intrekking van een periodieke bijstandsuitkering of afwijzing van een eerdere aanvraag om periodieke bijstand, op de weg van de aanvrager om aannemelijk te maken dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat op dat later tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. (…)
7. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Raad (…) mag in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt rapport van een handhavingspecialist, tenzij sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om dit uitgangspunt te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank is de, niet onderbouwde, stelling van eiser dat het gesprek op 23 november 2015 anders is verlopen onvoldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte rapport. Ook de stelling van eiser dat hij tijdens het gesprek zou hebben aangegeven dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn, maakt dit niet anders. Bovendien strookt deze betwisting van eiser niet met het door eiser in het Engels ingevulde mededelingenformulier van 15 oktober 2015. Eiser heeft hierop zelf aangegeven dat zijn woon- en leefsituatie niet is veranderd.
8. De rechtbank is van oordeel dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte rapport blijkt dat eiser tijdens het gesprek op 23 november 2015 onvoldoende medewerking heeft verleend. Daarbij is van belang dat het op de weg van eiser had gelegen aannemelijk te maken dat zijn situatie ten opzichte van de vorige (afgewezen) aanvraag was gewijzigd. Onder deze omstandigheden had verweerder geen aanleiding hoeven zien tot het doen van nader onderzoek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, evenals in beroep, het volgende aangevoerd. Appellant betwist dat hij op 23 november 2015 in stilte de handhavingspecialist heeft zitten aanstaren. Hij heeft gezegd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Hiervan is ten onrechte geen gespreksverslag opgemaakt wat hij kon ondertekenen. Na het gesprek heeft ten onrechte ook geen huisbezoek plaatsgevonden. Het besluit is dan ook onzorgvuldig en onrechtmatig genomen. Appellant heeft alle medewerking verleend die nodig is om zijn recht op bijstand vast te stellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.