ECLI:NL:CRVB:2018:2236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
18/1277 AOW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2018 uitspraak gedaan op verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers, waaronder vier Rijnvarenden. De verzoekers hadden een voorlopige voorziening gevraagd in het kader van hun bezwaar tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die hen verplicht verzekerden voor de Nederlandse werknemers- en volksverzekeringen. De Raad oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding zowel juridisch als feitelijk onvoldoende onderbouwd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zwaarwegend belang was voor verzoekers dat de behandeling van de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. De Raad heeft eerder op 29 december 2017 uitspraak gedaan in een vergelijkbare zaak, waarin de Svb was opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op bezwaar. De verzoekers stelden dat de Svb moest bevorderen dat de Belastingdienst zich onthield van invorderingsmaatregelen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18/1277 AOW-VV e.v. (zie bijlage)
Datum uitspraak: 12 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] en vier Rijnvarenden die in de bijlage zijn vermeld als verzoekers van afzonderlijke voorlopige voorzieningen (verzoekers)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 29 december 2017, 16/2703 AOW e.a. (ECLI:NL:CRVB:2017:4469),
uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Svb tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016, 15/2056 e.a., en de beroepen tegen het beweerdelijk
niet tijdig nemen van besluit ter uitvoering van die uitspraken.
Bij besluiten van 14 maart 2018, 20 maart 2018 en 23 maart 2018 heeft de Svb opnieuw beslist op de bezwaren van verzoekers.
Namens verzoekers heeft mr. J.H. Weermeijer tegen deze besluiten (rechtstreeks) beroep ingesteld bij de Raad en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2018. Namens verzoekers is
mr. Weermeijer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitvoerig overzicht van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 29 december 2017.
1.2.
Bij besluiten van 24 juni 2014 heeft de Svb onder verwijzing naar Verordening (EG)
nr. 883/2004 (Vo 883/2004) en Verordening (EG) nr. 987/2009 (Vo 987/2009) vastgesteld dat de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen (betrokkenen) verplicht verzekerd zijn voor de Nederlandse werknemers- en volksverzekeringen over de periodes waarin zij als Rijnvarenden in twee of meer lidstaten van de EU hebben gewerkt voor
[verzoeker] ( [verzoeker] ). Bij deze besluiten heeft de Svb A1-verklaringen gevoegd waarin is vermeld dat op elk van de betrokkenen ingevolge Vo 883/2004 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. De bezwaren tegen deze besluiten zijn ongegrond verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 30 maart 2016 heeft de rechtbank Noord-Nederland de beroepen
van [verzoeker] en betrokkenen gegrond verklaard, de besluiten van 12 december 2014 en
15 december 2014 vernietigd en de Svb opgedragen om binnen twaalf weken na
30 maart 2016 nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Verder heeft de rechtbank proceskostenveroordelingen uitgesproken en bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht vergoedt. Op de namens [verzoeker] en betrokkenen ingediende verzoeken om schadevergoeding is afwijzend beslist.
1.4.
Bij de uitspraak van 29 december 2017 heeft de Raad de uitspraak van 30 maart 2016 van de rechtbank bevestigd, met dien verstande dat de Svb is opgedragen om met inachtneming van de uitspraak van 29 december 2017 binnen twaalf weken na die uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de namens [verzoeker] en betrokkenen tegen de besluiten van 24 juni 2014 ingediende bezwaren. De beroepen tegen het – beweerdelijk – niet tijdig nemen van besluiten ter uitvoering van de aangevallen uitspraak zijn ongegrond verklaard. Daarbij is bepaald dat beroepen tegen de door de Svb te nemen nieuwe besluiten alleen bij de Raad kunnen worden ingesteld. Verder is een voorlopige voorziening getroffen die inhoudt dat de toezegging zoals verwoord onder punt 7.1 van die uitspraak ook na de dagtekening van deze uitspraak gestand moet worden gedaan tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe besluiten op bezwaar. De betreffende toezegging houdt in dat de Svb zal bevorderen dat de ontvanger van de Belastingdienst over 2013 en 2014 geen invorderingsmaatregelen treft tegen de voormalige werknemers van [verzoeker] gedurende de behandeling van de hoger beroepen waarover in deze uitspraak wordt geoordeeld. De verzoeken om de Svb te veroordelen tot schadevergoeding zijn afgewezen. De Svb is veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker] en betrokkenen in hoger beroep tot een bedrag van € 3.898,13.
2. Bij de besluiten van 14 maart 2018, 20 maart 2018 en 23 maart 2018 heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 24 juni 2014 gegrond verklaard, de besluiten van 24 juni 2014 herroepen en de bij deze besluiten afgegeven A1-verklaringen herroepen. Ten aanzien van [betrokkene 1] is vastgesteld dat de socialezekerheidswetgeving van [C.] van toepassing is. Meegedeeld is dat de Svb [C.] hiervan in kennis heeft gesteld. Ten aanzien van de overige betrokkenen is vastgesteld dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is en is een nieuwe A1-verklaring afgegeven. Daarbij is meegedeeld dat de vaststelling definitief wordt binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen hierover in kennis zijn gesteld, tenzij één van deze organen uiterlijk aan het eind van de periode van twee maanden aan de Svb aangeeft dat het nog niet met deze vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt. De Svb heeft kopieën van de A1-verklaringen aan de bevoegde organen van de andere werklanden verzonden. In een begeleidende, in het Engels gestelde brief zijn deze organen gewezen op het voorlopige karakter van de A1-verklaringen, en op de mogelijkheid om binnen twee maanden bezwaar te maken tegen de aanwijzing van de Nederlandse wetgeving.
3.1.
Namens verzoekers is het standpunt ingenomen dat een voorlopige voorziening dient te worden getroffen waarin wordt bepaald dat:
a. door de Svb wordt bevorderd dat de Belastingdienst zich onthoudt van invorderingsmaatregelen tegen de betrokkenen;
b. de termijn van twee maanden, genoemd in de besluiten van 20 maart 2018 en 23 maart 2018, pas later ingaat; en
c. de Svb een voorschot betaalt op door [betrokkene 1] geleden materiële en immateriële schade.
3.2.
De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat niet gebleken is dat verzoekers door de besluiten van 20 maart 2018 en 23 maart 2018 zodanig zijn geschaad dat een uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht en een spoedeisend belang ontbreekt. Het verzoek om toekenning van een voorschot op schadevergoeding moet volgens de Svb bovendien worden afgewezen omdat niet vaststaat dat de Svb onrechtmatig heeft gehandeld. Ook staat niet vast of de beweerdelijke schade een gevolg is van handelen van de Svb en hebben verzoekers geen onderbouwing gegeven van (het voorschot op) het schadebedrag.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Op de zitting heeft overleg plaatsgevonden over het verzoek om een voorlopige voorziening, ertoe strekkende dat door de Svb wordt bevorderd dat de Belastingdienst zich onthoudt van invorderingsmaatregelen tegen de betrokkenen. Vastgesteld is dat de Svb in contact is getreden met de Belastingdienst en dat medewerking van de Belastingdienst is verkregen bij het voorkomen van tussentijdse invorderingsmaatregelen. Het betreffende verzoek om voorlopige voorziening is vervolgens door de gemachtigde van verzoekers ingetrokken.
4.3.
Namens verzoekers is verder verzocht om een voorlopige voorziening te treffen
waarbij wordt bepaald dat de termijn van twee maanden, waarna de vaststelling van de
A1-verklaringen definitief kan worden, niet eerder ingaat dan op de dag van de uitspraak waarbij de Raad zal beslissen op het beroep tegen de besluiten van 20 maart 2018 en
23 maart 2018.
4.4.
Nu hangende de procedure bij de Raad van invordering zal worden afgezien, hebben verzoekers geen spoedeisend belang bij de door verzoekers gewenste vaststelling dat de termijn van twee maanden waarbinnen lidstaten in de gelegenheid zijn te reageren pas op een later moment zal aanvangen. Niet wordt ingezien dat, in het geval verzoekers in de hoofdzaak op dit punt in het gelijk zouden worden gesteld, er iets aan in de weg zou staan dat de Raad zou bepalen dat de termijn van twee maanden alsnog aanvangt op een nader te bepalen moment. In het midden kan hier blijven of de procedure als bedoeld in artikel 16 van
Vo 987/2009 op correcte wijze heeft plaatsgevonden. Er is daarom geen aanleiding om aan te nemen dat op dit punt de uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
4.5.
Er is geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening die inhoudt dat aan
[betrokkene 1] een voorschot op vergoeding van materiële en immateriële schade betaald moet worden. Naar het oordeel van de Raad is het verzoek om schadevergoeding thans zowel juridisch als feitelijk onvoldoende onderbouwd.
4.6.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekers zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat niet is voldaan aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M.A.A. Traousis

LO

Bijlage bij de uitspraak van 12 juli 2018 van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op de verzoeken om voorlopige voorziening 18/1277 AOW e.a. bevattende registratienummers van de beoordeelde verzoeken om voorlopige voorziening, namen en vestigings- en woonplaatsen van de indieners van de verzoeken om voorlopige voorziening
1.
18/1277 AOW
[betrokkene 1]
2.
18/1923 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 2] )
3.
18/1949 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 3] )
4.
18/1953 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 4] )
5.
18/1955 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 5] )
6.
18/2310 AOW
[betrokkene 3] , wonende te [Z.]
7.
18/2415 AOW
[betrokkene 6] , wonende te [S.]
8.
18/2417 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 6] )
9.
18/2420 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 7] )
10.
18/2422 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 8] )
11.
18/2424AOW
[betrokkene 9] , wonende te [V.]
12.
18/2431 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 9] )
13.
18/2426 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 10] )
14.
18/2429 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 11] )
15.
18/2433 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 12] )
16.
18/2435 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 13] )
17.
18/2438 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 14] )
18.
18/2440 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 15] )
19.
18/2443 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 16] )
20.
18/2447 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 17] )
21.
18/2450 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 18] )
22.
18/2452 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 19] )
23.
18/2454 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 20] )
24.
18/2457 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 20] )
25.
18/2467 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 21] )
26.
18/2472 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 22] )
27.
18/2475 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 23] )
28.
18/2478 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 24] )
29.
18/3142 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.] (m.b.t. [betrokkene 25] )
30.
18/3143 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 26] )
31.
18/3153 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 27] )
32.
18/3154 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 28] )
33.
18/3159 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 29] )
34.
18/3162 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 30] )
35.
18/3163 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 31] )
36.
18/3165 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 32] )
37.
18/3166 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 33] )
38.
18/3488 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 34] )
39.
18/3490
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 35] )
40.
18/3491
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 36] )
De volgende zaken zijn op de zitting ingetrokken.
A.
18/2580 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 37] )
B.
18/2584 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 38] )
C.
18/2587 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 39] )
D.
18/2589 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 40] )
E.
18/2591 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 41] )
F.
18/2595 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 42] )
G.
18/2597 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 43] )
H.
18/2600 AOW
[verzoeker] , statutair gevestigd te [C.]
(m.b.t. [betrokkene 44] )