Uitspraak
17.7716 WW
van 25 oktober 2017, 16/6285 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 3 januari 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die betrekking hadden op de herziening van zijn uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Het Uwv had de bezwaren van de appellant echter niet-ontvankelijk verklaard omdat deze buiten de wettelijke bezwaartermijn waren ingediend.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De appellant stelde dat er tijdens een zitting in kort geding op 14 april 2016 een toezegging was gedaan door de vertegenwoordiger van het Uwv, mr. D.P. Kraak, die hem het vertrouwen had gegeven dat zijn bezwaar ondanks de termijnoverschrijding inhoudelijk zou worden beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft deze stelling echter niet onderschreven, aangezien uit de zittingsaantekeningen bleek dat er geen toezegging was gedaan over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
De Raad heeft bevestigd dat de appellant zijn bezwaarschriften te laat had ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en de Raad oordeelde dat het Uwv terecht de bezwaren van de appellant niet-ontvankelijk had verklaard. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.