ECLI:NL:CRVB:2018:2046
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens onvoldoende bewijs van verzekering
Op 5 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die in oktober 2014 een AOW-pensioen had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 5 oktober 2015, omdat niet kon worden vastgesteld dat de appellant verzekerd was voor de AOW. Het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard op 12 april 2016. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 21 oktober 2016, waartegen de appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 24 mei 2018 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. S. Asadi. De appellant stelde dat hij in de jaren 1973 tot en met 1975 in Nederland had gewoond en gewerkt, maar de Svb had geen bewijs kunnen vinden ter ondersteuning van deze claim. Navraag bij verschillende gemeenten en pensioenfondsen leverde geen informatie op die de stellingen van de appellant kon bevestigen. De Svb concludeerde dat het onderzoek naar de verblijf- en werkgeschiedenis van de appellant zorgvuldig was uitgevoerd, maar dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat hij verzekerd was voor de AOW.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvraag voor het AOW-pensioen terecht was afgewezen. De Raad benadrukte dat de appellant geen bewijs had overgelegd ter ondersteuning van zijn claims en dat de afwijzing van de aanvraag dus gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met G.D. Alting Siberg als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.