Uitspraak
17 februari 2016, 15/4866 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
1 februari 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft bij besluit van 28 september 2006 de WAO‑uitkering ingetrokken per
27 november 2006, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
20 november 2014 op 29 januari 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin volgens deze arts nog meer rekening wordt gehouden met de bij appellante aanwezige longklachten. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv een voornemen aan appellante verzonden met als strekking dat zij per 1 maart 2011 en 29 maart 2011 niet in aanmerking komt voor een WAO‑uitkering omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Nadat hierop is gereageerd, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport uitgebracht en is bij besluit van 19 juni 2015 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 12 november 2012 wederom ongegrond verklaard.
29 maart 2011 zijn onderschat. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het oordeel van de rechtbank niet juist is. De overwegingen en conclusies van de aangevallen uitspraak worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat, gelet op het gezag van gewijsde van de uitspraak van de rechtbank van 20 november 2014, in deze procedure rechtens vaststaat dat de beperkingen ten gevolge van de urineweginfecties, suikerziekte en hoge bloeddruk niet voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak. Ter uitvoering van die uitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een gewijzigde FML opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de COPD. De in reactie daarop ingebrachte informatie van de longarts leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot wijziging van de belastbaarheid omdat de longarts spreekt over een lichte tot matige astma. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan niet voor onjuist worden gehouden. De medische stukken die in hoger beroep zijn ingebracht betreffen de gezondheidstoestand van appellante ver na de datum in geding en kunnen reeds om die reden niet leiden tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
BESLISSING
G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018.