ECLI:NL:CRVB:2018:1934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/7536 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet

Op 26 juni 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellant die bijstand aanvroeg op basis van de Participatiewet, nadat zijn eerdere bijstandsverlening was beëindigd omdat hij als zelfstandige werkte. De aanvraag om bijstand werd door het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom buiten behandeling gesteld, omdat de appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had aangeleverd. De appellant had zich op 19 augustus 2015 opnieuw gemeld voor bijstand en had op 14 september 2015 een aanvraag ingediend. Het dagelijks bestuur verzocht om aanvullende informatie, maar de appellant voldeed niet aan de eisen binnen de gestelde termijn. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De Raad oordeelde echter dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de bijstandsaanvraag en dat de appellant verplicht was om de benodigde gegevens te verstrekken. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat de appellant niet had voldaan aan de informatieverplichting. De beroepsgronden van de appellant werden verworpen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanleveren van relevante gegevens bij aanvragen om bijstand en de bevoegdheid van bestuursorganen om aanvragen buiten behandeling te stellen indien niet aan de informatieverplichtingen wordt voldaan.

Uitspraak

16.7536 PW

Datum uitspraak: 26 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 november 2016, 16/1136 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.D. Klieverik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 maart 2017 heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.M. Janssen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 november 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. De bijstand is beëindigd met ingang van 24 oktober 2012 omdat appellant als zelfstandige ging werken. Appellant heeft zich op 14 juli 2014 uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel. Na meerdere meldingen voor een aanvraag om bijstand waarna de aanvraag steeds niet tot stand is gekomen, heeft appellant zich op 19 augustus 2015 opnieuw gemeld om bijstand ingevolge de Participatiewet aan te vragen. Tijdens het poortgesprek op 24 augustus 2015 heeft appellant meegedeeld dat hij, zijn partner, drie zonen, twee schoondochters en vier kleinkinderen sinds de beëindiging van zijn werkzaamheden als zelfstandige eind 2012 hebben geleefd van spaargeld, van een bruidsschat en van geringe inkomsten uit het verrichten van diensten voor derden. Op 14 september 2015 hebben appellant en zijn partner de aanvraag om bijstand ingediend.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft het dagelijks bestuur appellant en zijn partner bij brief van 14 september 2015 verzocht vóór 28 september 2015 nader genoemde gegevens te verstrekken. Appellant en zijn partner hebben naar aanleiding van dit verzoek op 23 september 2015 een deel van de gevraagde stukken overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 28 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 januari 2016 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant en zijn partner met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant en zijn partner de volgende stukken waar door het dagelijks bestuur om was verzocht niet binnen de gestelde termijn hebben overgelegd: bewijzen met betrekking tot de herkomst van stortingen op eigen rekening, recente bewijzen van schulden, een administratie van de door appellant geleverde diensten en door hem ontvangen inkomsten vanaf 1 februari 2015, bewijsstukken omtrent de hoogte en besteding van spaargeld en kopieën van beschikkingen kinderbijslag en kindgebonden budget.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant niet binnen de bij brief van 14 september 2015 gestelde termijn de onder 1.3 genoemde gegevens heeft verstrekt.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag, omdat op grond van de door hem verstrekte stukken het recht op bijstand reeds kan worden vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager immers een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Daartoe behoort in ieder geval een administratie van de door appellant geleverde diensten en door hem ontvangen inkomsten vanaf 1 februari 2015. Anders dan appellant stelt, is niet gebleken dat hij, vóór afloop van de hersteltermijn, te kennen heeft gegeven hier niet over te kunnen beschikken. Voorts is, anders dan appellant aanvoert, uit de gedingstukken niet op te maken dat hij het dagelijks bestuur meermaals heeft verzocht om duidelijk te maken welke gegevens nog ontbraken. In de brief van 14 september 2015 is duidelijk weergegeven welke stukken appellant diende te verstrekken.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb omdat bij het verzoek om het overleggen van een administratie van de door appellant geleverde diensten en door hem ontvangen inkomsten vanaf 1 februari 2015 de fase waarin redelijkerwijs nog kan worden gesproken van een incomplete aanvraag gepasseerd is en het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag al is aangebroken. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Bij het opvragen van administratie van de door appellant geleverde diensten en door hem ontvangen inkomsten vanaf 1 februari 2015 was het dagelijks bestuur nog bezig met het vergaren van voor de beoordeling van de aanvraag relevante gegevens. Een controle van die gegevens en een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag kon pas plaatsvinden nadat appellant die gegevens verstrekt had.
4.5.
Gelet op wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, was het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant en zijn partner buiten behandeling te stellen. De beroepsgronden die specifiek zien op de overige ontbrekende stukken behoeven daarom geen bespreking. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J. Tuit

IJ