ECLI:NL:CRVB:2018:1823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
17/8033 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, vertegenwoordigd door mr. T.H.S.P. de Jonge, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 juni 2017, waarin haar aanvraag voor een WAO-uitkering werd afgewezen. Het Uwv had gesteld dat appellante ziek was door een andere oorzaak en had haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van bezwaar ontbraken.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de gronden in haar bezwaarschrift voldoende concreet waren. Het Uwv daarentegen stelde dat het bezwaarschrift geen concrete, op het individuele geval gerichte, bezwaargronden bevatte. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er geen hoge eisen worden gesteld aan een bezwaarschrift, maar dat er wel een concrete beroepsgrond moet worden aangevoerd.

De Raad concludeerde dat appellante in haar bezwaarschrift enkel verwees naar artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder deze te concretiseren naar haar eigen situatie. Bovendien had het Uwv appellante de gelegenheid gegeven om haar bezwaarschrift aan te vullen, maar zij had van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de griffier was B. Dogan.

Uitspraak

17.8033 WAO

Datum uitspraak: 6 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2017, 17/5324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Namens appellante heeft mr. T.H.S.P. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2018. Ter zitting is appellante verschenen, bijgestaan door mr. S. van Andel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.
Zitting heeft: C.C.W. Lange.
Griffier: B. Dogan

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Appellante heeft zich op 21 februari 2017 vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld.
1.2.
Bij besluit van 24 mei 2017 is appellante per 23 mei 2017 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3.
Bij besluit van 15 juni 2017 heeft het Uwv appellante per 21 maart 2017 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij ziek is door een andere oorzaak.
1.4.
Op 7 juli 2017 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 juni 2017. Daarin is het volgende vermeld:
“[appellante] kan zich met het bestreden besluit niet verenigen omdat het, in strijd met artikel 3:2 Awb, niet is gebaseerd op een deugdelijk onderzoek naar de relevante feiten en af te wegen belangen en, in strijd met artikel 3:46 en 3:47 Awb, niet berust op een deugdelijke en kenbare motivering”.
1.5.
Bij brief van 12 juli 2017 heeft het Uwv appellante in de gelegenheid gesteld om het bezwaarschrift uiterlijk 9 augustus 2017 compleet te maken door aan te geven waarom zij het niet eens is met het besluit. Van deze gelegenheid heeft appellante geen gebruik gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 23 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 15 juni 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van bezwaar ontbreken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de in het bezwaarschrift vermelde gronden voldoende concreet zijn.
3.2.
Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift geen concrete, op het individuele geval gerichte, bezwaargronden bevat.
4. Het oordeel van de rechtbank is juist en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit vaste rechtspraak van de Raad dat geen hoge eisen worden gesteld aan een bezwaarschrift, maar dat dit, hoe summier verwoord ook, wel een concete beroepsgrond moet bevatten.
5. In het bezwaarschrift is alleen verwezen naar artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en naar wat in die artikelen staat vermeld. Niet is toegelicht waaruit de bezwaren in dit concrete geval bestaan. Er zijn dus geen concrete gronden aangevoerd.
6. Verder is van belang dat het Uwv appellante bij brief van 12 juli 2017 een termijn heeft gegeven om het onder 5 genoemde gebrek te herstellen. Niet in geschil is dat appellante van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De griffier De voorzitter
B. Dogan C.C.W. Lange

RB