ECLI:NL:CRVB:2018:1821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
17/4523 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 25 januari 2018, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Appellante had op 9 augustus 2017 aan haar gemachtigde gemeld dat zij het griffierecht had overgemaakt, maar het was niet duidelijk of deze betaling was verwerkt door de ABN AMRO bank. De appellante heeft medische informatie overgelegd die aantoont dat zij door PTSS niet in staat was om te controleren of de betaling was uitgevoerd. De Raad heeft overwogen dat, gezien de omstandigheden, appellante niet verweten kan worden dat het griffierecht niet is voldaan. De eerdere uitspraak van 25 januari 2018 is daarom vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van het verzet.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 juni 2018
17/4523 AW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 mei 2017, 14/5021 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 25 januari 2018 heeft de Raad het door mr. V. Dolderman namens appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellante heeft mr. Dolderman verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 7 juni 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dolderman. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Sparreboom.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 25 januari 2018 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 4 augustus 2017 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat het griffierecht als gevolg van een storing bij de ABN AMRO bank op 9 augustus 2017 niet is betaald. Appellante heeft op
9 augustus 2017 kort voor 20.00 uur via internetbankieren aan haar bank een betaalopdracht gegeven. Appellante verkeerde tot aan de uitspraak van de Raad van 25 januari 2018 in de veronderstelling dat de bank de betaalopdracht had verwerkt en het griffierecht (dus) was betaald. Appellante heeft onderzoek laten uitvoeren naar bankstoringen bij de ABN AMRO bank en heeft het rapport “Cyber threats & stability of digital services” overgelegd van
drs. R.J.M. Remie van 31 januari 2018. Uit dit rapport blijkt, aldus appellante, dat de ABN AMRO bank op 9 augustus 2017 te maken heeft gehad met twee storingen. Ook ten tijde van de door appellante gegeven betaalopdracht deed zich een storing voor. Daardoor is deze opdracht niet verwerkt. Appellante heeft het niet verwerken van deze betaalopdracht niet opgemerkt en verkeerde in de veronderstelling dat het griffierecht tijdig was voldaan.
Voorts heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat appellante in verband met haar beperkingen als gevolg van PTSS in de periode waarin het griffierecht moest worden betaald niet de vereiste alertheid kon opbrengen om te verifiëren of de betaalopdracht was verwerkt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de gemachtigde van appellante medische informatie van de huisarts inclusief specialistenbrieven en een brief van 5 februari 2018 van M.J.T. Boedart-l’ami, psycho-therapeut, overgelegd. Uit deze informatie blijkt onder meer dat in de periode waarin het griffierecht moest worden voldaan het korte termijn geheugen van appellante verstoord was.
De gemachtigde van de korpschef heeft ter zitting te kennen gegeven dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een opdracht tot betaling heeft verstrekt en dat er een storing was bij de ABN AMRO bank. De korpschef is van mening dat onvoldoende is komen vast te staan dat appellante niet in staat is geweest om de betaling van het griffierecht na
9 augustus 2017 te checken.
De Raad is van oordeel dat het gezien de geschetste omstandigheden appellante niet kan worden verweten dat het griffierecht niet is voldaan.
De gemachtigde van appellante heeft appellante op 7 augustus 2017 per mail geattendeerd dat het griffierecht nog niet was betaald. Appellante heeft haar gemachtigde op 9 augustus 2017 bericht dat zij het griffierecht zojuist had overgemaakt. Het is niet uit te sluiten dat de betaalopdracht als gevolg van een storing bij de ABN AMRO bank niet is verwerkt. Gelet op de overgelegde medische informatie van appellante is het niet onaannemelijk te achten dat appellante niet in staat is geweest te controleren of het bedrag daadwerkelijk van haar rekening was afgeschreven. Onder deze omstandigheden kan van een situatie van kennelijke niet-ontvankelijkheid niet worden gesproken.
Dit betekent dat het verzet gegrond wordt verklaard, de uitspraak van de Raad van 25 januari 2018 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

IJ