2.3.Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. De rechtbank is van oordeel dat het gebrek met de aanvullende motivering van 15 oktober 2015 voldoende is hersteld. De staatssecretaris heeft te kennen gegeven voor de berekening van het gemiddelde bedrijfsresultaat, over de drie jaren voorafgaand aan de ziekte van appellant, gebruik te hebben gemaakt van de brutowinst in het betreffende jaar conform de door appellant overgelegde winst- en verliesrekening. Feitelijk had gebruik moeten worden gemaakt van de nettowinst, die wordt verkregen door op de brutowinst de vaste kosten in mindering te brengen. Aangezien dit tot een aanmerkelijk lager gemiddeld bedrijfsresultaat zou leiden, is de staatssecretaris vanuit het oogpunt van het verbod op reformatio in peius niet meer teruggekomen op de vaststelling van het gemiddelde bedrijfsresultaat op basis van de brutowinst. Dit is in het voordeel van appellant. Van het dubbel in mindering brengen van de kosten is geen sprake. Er zijn juist kosten niet in mindering gebracht terwijl dit wel had moeten gebeuren. De staatssecretaris heeft vervolgens, uitgaande van een gemiddeld bedrijfsresultaat van € 81.718,- de uitkering over de periode van 20 april 2011 tot 19 april 2013 berekend. Daarbij is rekening gehouden met de in die periode ontvangen verzekeringsuitkering en de uitkering van Movir. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om deze berekening onjuist te achten. Gezien artikel 84, derde lid, van het RRDpl heeft de staatssecretaris de uitkering van Movir terecht aangemerkt als inkomsten waarop appellant uit anderen hoofde aanspraak maakt.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak gekeerd
.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 84, eerste lid, van het RRDpl hebben de dienstplichtige alsmede de niet in werkelijke dienst verblijvende dienstplichtige en de gewezen dienstplichtige, indien zij ten gevolge van een ziekte of een gebrek, verband houdende met de uitoefening van de dienst, tijdelijk niet in staat zijn:
a. de inkomsten te verwerven die zij uit hoofde van hun beroep of bedrijf gemiddeld verdienden of zouden kunnen verdienen, dan wel
b. de inkomsten te verwerven die zij - zo de inkomsten, bedoeld onder a, niet kunnen worden vastgesteld - zouden kunnen verdienen met arbeid die voor hun krachten en bekwaamheid is berekend, naar regelen en onder voorwaarden door Onze Minister te stellen, aanspraak op een uitkering zolang zij in vorenbedoelde omstandigheden verkeren, maar ten hoogste gedurende twee jaren. Deze aanspraak bestaat niet indien ter zake uit anderen hoofde aanspraak bestaat op inkomsten, waarvan het totale bedrag gelijk is aan of hoger is dan dat van de inkomsten, bedoeld onder a of b.
4.1.2.Ingevolge artikel 84, tweede lid, van het RRDpl is het bedrag van de uitkering gelijk aan het verschil tussen de inkomsten, bedoeld in het vorige lid onder a of b, en de inkomsten waarop de belanghebbende uit anderen hoofde aanspraak heeft of aanspraak had kunnen maken gedurende de tijd waarin hij verkeert in de omstandigheid, bedoeld in dat lid. De uitkering wordt uitbetaald in maandelijkse termijnen.
4.1.3.Ingevolge artikel 84, derde lid, aanhef en onder d van het RRDpl wordt voor de toepassing van de vorige leden als inkomsten waarop de belanghebbende uit anderen hoofde aanspraak kan maken, aangemerkt: uitkeringen wegens een particuliere verzekering ter zake van de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid.
4.1.4.Ingevolge artikel 84, vierde lid, van het RRDpl kan de minister in naar zijn oordeel bijzondere gevallen:
a. de termijn van twee jaren, genoemd in het eerste lid, verlengen;
b. op de uitkering een suppletie verlenen.