ECLI:NL:CRVB:2018:177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
17/2931 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bevordering binnen de politie op basis van geschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om bevordering van appellant, werkzaam als generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP). De korpschef van politie had het verzoek afgewezen op grond van de vermeende ongeschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP. De rechtbank had eerder de afwijzing van de korpschef vernietigd, maar de Raad oordeelde dat de korpschef terecht had afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de vereisten voor bevordering zoals vastgelegd in het loopbaanbeleid. De Raad benadrukte dat de korpschef niet kon afwijken van het negatieve advies van de leidinggevende van 1 maart 2013, dat appellant niet geschikt achtte voor de functie. De Raad oordeelde dat de korpschef de afwijzing van het verzoek om bevordering terecht had gebaseerd op dit negatieve advies, ondanks de latere positieve notitie van de leidinggevende. De rechtbank had echter ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend aan appellant, wat leidde tot de vernietiging van dat deel van de uitspraak. De Raad heeft de korpschef veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellant.

Uitspraak

17/2931 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 maart 2017, 15/195 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 18 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. Namens appellant is
mr. Dane verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.C. Holtkamp.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de voormalige politieregio [regio] , thans de Eenheid [eenheid] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op 1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of functie. Voor de doorstroming (bevordering) van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is in het loopbaanbeleid onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd.
1.3.
Nadat binnen de Eenheid [eenheid] aanvankelijk verzoeken om bevordering wegens zwaarwegend dienstbelang werden afgewezen, is op 7 februari 2013 in een overleg van het CGOP besloten dat alle voor 1 januari 2013 ingediende aanvragen (opnieuw) in behandeling worden genomen conform de circulaire. Bij de beoordeling van de aanvragen is alle leidinggevenden gevraagd te motiveren of de betreffende collega geschikt wordt geacht voor de functie van senior GGP.
1.4.
Op 26 november 2013 hebben de politiechef en de ondernemingsraad van de Eenheid [eenheid] nadere afspraken vastgelegd in een beleidsdocument. Omdat niet in iedere beoordeling standaard de verwachte geschiktheid is opgenomen voor de naasthogere functie, is blijkens punt 7 van het beleidsdocument het volgende overeengekomen:
“A indien een generalist aan alle criteria voldoet en een positief oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor senior GGP in de relevante beoordeling dan is aan alle eisen voldaan en kan betrokkene worden bevorderd;
B indien een generalist aan alle criteria voldoet maar geen oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor senior GGP in de relevante beoordeling dan mag betrokkene door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen, en;
C indien een generalist, naar aanleiding van een vraag van de Eenheidsleiding, een negatief oordeel kreeg van zijn leidinggevende over de verwachte geschiktheid voor senior GGP dan mag betrokkene alsnog door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen. Partijen beogen daarmee te bewerkstelligen dat mogelijke ongelijkheid bij die eerdere negatieve oordelen, te niet wordt gedaan.”
1.5.
Op 9 oktober 2012 heeft appellant verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. Dit verzoek is in eerste instantie bij besluit van 17 oktober 2012 afgewezen wegens zwaarwegend dienstbelang.
1.6.
Ten aanzien van het functioneren van appellant over de periode van 16 augustus 2011 tot en met 11 november 2012 is op 12 november 2012 een beoordeling opgesteld. Daarin heeft de beoordelaar, wijkteamchef Van der Werf (leidinggevende), het volgende opgenomen:
“H wil graag in aanmerking komen om door te stromen naar de functie van senior GGP. Beoordelaar ondersteunt deze behoefte.”
1.7.
Op 1 maart 2013 heeft de leidinggevende negatief geadviseerd over de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd: “In het totaal van het functioneren zou Harrie zich meer moeten profileren en meer op de voorgrond moeten treden. Gezien zijn kennis en ervaring zou er veel meer uit moeten kunnen komen dan hij laat zien. Harrie is een goede generalist met veel ervaring. Van een professional wordt echter verwacht dat er initiatieven worden genomen en dat hij op de voorgrond treedt. Op dit moment profileert Harrie zich te weinig als je kijkt naar het niveau van een professional. Op basis van zijn kennis en ervaring zou je verwachten dat hij laat zien wat hij in huis heeft. Dat komt er op dit moment onvoldoende uit.”
1.8.
Bij brief van 19 maart 2014 is appellant de mogelijkheid geboden om door middel van een assessment zijn verwachte geschiktheid aan te tonen. Daarbij is appellant meegedeeld dat hij niet in aanmerking kan komen voor het “doorstroombeleid” als hij geen gebruik wil maken van het assessment. Bij brief van 15 april 2014 heeft appellant bericht van deze gelegenheid geen gebruik te zullen maken.
1.9.
Bij besluit van 25 juli 2014 heeft de korpschef het verzoek van appellant om hem te bevorderen afgewezen op de grond dat niet kan worden vastgesteld of appellant, nu hij heeft afgezien van het doen van een assessment, over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP beschikt.
1.10.
Bij besluit van 3 december 2014 (bestreden besluit 1) heeft de korpschef het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 juli 2014 ongegrond verklaard.
1.11.
Bij besluit van 11 februari 2016 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef bestreden besluit 1 ingetrokken en in plaats daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Hieraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat hij gezien de uitspraak van de Raad van 26 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:5000) niet bevoegd was om de verwachte geschiktheid door middel van een assessment vast te stellen. Daarom wordt het verzoek om bevordering thans afgewezen op de grond dat appellant gelet op het negatieve advies van de leidinggevende van 1 maart 2013 niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. De door appellant overgelegde notitie van de leidinggevende van
9 april 2014 waarin deze een tegenovergesteld standpunt inneemt komt de korpschef niet geloofwaardig voor en kan het negatieve advies niet ontkrachten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten, met bepalingen over proceskosten en griffierecht. Overwogen is dat de korpschef de afwijzing van het verzoek om bevordering niet kon baseren op het negatieve advies van 1 maart 2013. Gelet op de door appellant overgelegde notitie van de leidinggevende van 9 april 2014 - aangevuld op 26 februari 2016 - had de korpschef eerst navraag moeten doen naar het werkelijke oordeel van de leidinggevende. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de korpschef met de nadere toelichting van 6 juni 2016 op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor bevordering, zodat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand worden gelaten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 ten onrechte in stand heeft gelaten. Volgens appellant is sprake van een positief advies over zijn verwachte geschiktheid op grond waarvan hij bevorderd dient te worden. Bovendien heeft de rechtbank daarbij miskend dat het negatieve advies niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit betoog slaagt niet.
4.2.
Uit de in 1.6 vermelde opmerking in de beoordeling uit 2012 volgt naar het oordeel van de Raad niet dat appellant ten tijde van belang beschikte over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP. Dat de leidinggevende gezien zijn notitie van 9 april 2014 en de aanvulling daarop van 26 februari 2016 op zijn eerdere standpunt terug wenst te komen omdat hij graag zijn belofte - die overigens niet uit de beoordeling blijkt - wil nakomen, maakt dat niet anders. Daarnaast blijkt uit het advies van de leidinggevende van 1 maart 2013, dat is opgemaakt overeenkomstig de in 1.3 genoemde afspraken binnen de Eenheid [eenheid] , dat hij appellant nog niet geschikt acht. De korpschef heeft aan de latere verklaring van de leidinggevende van 9 april 2014 dan ook niet de waarde hoeven toekennen die appellant daaraan gehecht wenst te zien en heeft de afwijzing van het verzoek om bevordering uiteindelijk dan ook terecht gebaseerd op het negatieve advies van 1 maart 2013, aangevuld met de toelichting van 6 juni 2016, waaruit blijkt dat het negatieve advies niet als een vergissing kon worden beschouwd.
4.3.
Appellant heeft erop gewezen dat de toelichting in de beoordeling bij de competentie initiatief, die louter positief is, niet in verhouding staat tot de door de leidinggevende in het advies van 1 maart 2013 gegeven toelichting ten aanzien van dezelfde competentie. Hierin wordt appellant niet gevolgd. Appellant heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat het negatieve advies onjuist is of ondeugdelijk is gemotiveerd. De korpschef heeft ter zitting toegelicht - en de Raad volgt hem hierin - dat de beoordeling in de eigen functie van generalist GGP en de toekomstverwachting ten aanzien van de senior GGP-functie uit elkaar dienen te worden gehouden en dat een positieve beoordeling nog niet wil zeggen dat deze ook geldt voor de toekomstverwachting.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de korpschef het verzoek om bevordering terecht heeft afgewezen op de grond dat appellant niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP, zodat de rechtbank de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 terecht in stand heeft gelaten.
4.5.
Appellant heeft met juistheid betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor zijn schriftelijke zienswijze van 8 juli 2016 - desgevraagd gegeven op de nadere toelichting van de korpschef van 6 juni 2016 - heeft toegekend. De aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de proceskosten, dient daarom te worden vernietigd. De korpschef dient alsnog in de proceskosten voor het indienen van de schriftelijke zienswijze bij de rechtbank door appellant te worden veroordeeld, zoals is voorzien in 5.
4.6.
Uit 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige moet worden bevestigd.
5. De Raad stelt de proceskosten in beroep vast op een bedrag van € 1.252,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 501,-). De Raad ziet verder aanleiding om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op een bedrag van € 1.002,- (1 punt voor het hoger beroepschrift en
1. punt voor het verschijnen ter zitting van de Raad, met een waarde per punt van € 501,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 2.254,50;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 250,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) C.A.E. Bon
HD