ECLI:NL:CRVB:2018:1765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
16/180 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van deskundigenrapporten in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die zich ziek had gemeld als verpleegkundige. Het Uwv had vastgesteld dat betrokkene 37,22% arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar en herbeoordeling was dit percentage verhoogd naar 62,58%. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet was aangepast op basis van medische rapporten.

De Centrale Raad heeft het deskundigenrapport van drs. F.M. Brouwer als overtuigend beoordeeld. Dit rapport concludeerde dat er meer beperkingen zijn voor betrokkene dan in de FML zijn vastgelegd. De Raad oordeelde dat het Uwv de conclusies van de deskundige ten onrechte niet volledig had overgenomen in de FML. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige en de rechtbank.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 1.503,-. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om deze rapporten serieus te nemen in hun besluitvorming.

Uitspraak

16.180 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 december 2015, 14/7045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2018
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld, met daarbij gevoegd een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Mr. C.A.J. Hoek heeft namens betrokkene een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2016. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Hoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.
De Raad heeft een verzekeringsarts als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. Op 13 juli 2017 heeft de deskundige drs. F.M. Brouwer een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op dit rapport en op elkaars reactie.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 15 maart 2018. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Hoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als verpleegkundige in een ziekenhuis. Zij heeft zich op 10 december 2010 ziek gemeld wegens klachten aan haar polsen en wegens psychische klachten. Bij besluit van 14 december 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 7 december 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Aan dit besluit ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag op basis waarvan is vastgesteld dat betrokkene 37,22% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is, onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij besluit van 23 mei 2013 ongegrond verklaard. Na herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen wel aangescherpt in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 april 2013 – er is een urenbeperking van vier uur per dag opgenomen – en is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 62,58%. Er zijn in alle rubrieken beperkingen aangenomen doch niet op het onderdeel hand- en vingergebruik.
2.1.
De rechtbank heeft op 18 maart 2014 het beroep gegrond verklaard en het Uwv opgedragen, na nader medisch onderzoek, een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Nadat op verzoek van het Uwv een medisch rapport was uitgebracht door orthopedisch chirurg
drs. A.L. van der Zwan en nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarop had gereageerd, is het bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 23 september 2014 (bestreden besluit).
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat met het bestreden besluit niet in afdoende mate is tegemoetgekomen aan de uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2014. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de FML van 10 april 2013 niet naar aanleiding van de bevindingen van orthopedisch chirurg Van der Zwan is aangepast op het punt van de beperkingen van de polsen. De rechtbank is van oordeel dat de geduide functies waarin (repeterende) polsbewegingen toch zeer regelmatig voorkomen, de mogelijkheden van betrokkene overschrijden. Het Uwv dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak, aldus de rechtbank.
3.1.
Het Uwv heeft zich in hoger beroep, onder overlegging van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 december 2015, op het standpunt gesteld dat in de FML van 10 april 2013 in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van betrokkene.
3.2.
Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat beperkingen aan beide handen zijn vastgesteld en dat de FML derhalve onjuist is. Er zijn nog steeds drie hoog repetitieve en daardoor overmatig belastende functies geselecteerd. Verder is gesteld dat betrokkene tevens beperkt moet worden geacht op beoordelingspunt 4.15: frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Om meer inzicht te verkrijgen in de beperkingen van betrokkene is een verzekeringsarts als deskundige benoemd teneinde de Raad van verslag en advies te dienen. In een rapport heeft verzekeringsarts Brouwer de in het dossier aanwezige gegevens besproken. Vervolgens zijn de conclusies verwoord en de vragen van de Raad beantwoord. De deskundige is in het rapport tot de conclusie gekomen dat er meer beperkingen gelden voor betrokkene dan zijn vastgelegd in de FML van 10 april 2013. Er was op 7 december 2012 bij betrokkene sprake van Morbus Dupuytren van beide handen, een chronisch pijnsyndroom en een klinisch niet bewezen tendinitis van beide handen en polsen. Er is tevens sprake van een arbeidsconflict en progressief ontwikkelde depressieve klachten met paniekaanvallen en episodes van diepe hulpeloosheid. Op basis van de geconstateerde afwijkingen dient betrokkene ten opzichte van de FML van 10 april 2013 ook beperkt te worden geacht op hand- en vingergebruik (beoordelingspunt 4.3), in het bijzonder wat betreft fijn motorische had- en vingerbewegingen (4.3.7) en repetitieve hand- en vingerbewegingen (4.3.8). Voorts dient duwen of trekken sterk beperkt te worden geacht (4.13), aldus de deskundige.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen niet volledig vastgelegd in de FML van 10 augustus 2017. De aanvullende beperking op duwen en trekken is gevolgd. De aanvullende beperkingen bij beoordelingspunt 4.3.7 en 4.3.8 niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in het rapport van 10 augustus 2017 op het standpunt gesteld dat alleen de rechterhand beperkt is en daarvan alleen de vierde en vijfde vinger. Op deze beoordelingspunten is in de FML wel een beperking aangenomen doch daarbij is vermeld dat links geen specifieke beperkingen aanwezig zijn en dat rechts de vierde en vijfde vinger licht beperkt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op 6 september 2017 gerapporteerd dat de functie inpakster koekjes niet passend is. De overige functies blijven volgens dit rapport geschikt: medewerker assemblage, medewerker bloemzaadproductie en soldering technician.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige, volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het deskundigenrapport van Brouwer geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, alle beschikbare gegevens van de behandelaars van betrokkene zijn bij de beoordeling betrokken, het rapport is inzichtelijk en consistent en de motivering is overtuigend.
4.4.
Dit betekent dat het Uwv de conclusies van de door de Raad geraadpleegde deskundige ten onrechte niet volledig in de FML heeft vastgelegd. Dit klemt temeer nu de drie thans nog aan de schatting ten grondslag gelegde functies signaleringen kennen op de beoordelingspunten 4.3.7 en 4.3.8. De motivering van de geschiktheid van deze functies in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoet niet. Vermeld is dat alleen de inzet van de eerste drie vingers van beide handen aan de orde is. De deskundige heeft echter een dergelijk onderscheid niet gemaakt. Voorts wordt door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gesteld dat er geen medische bezwaren zijn met betrekking tot nauwkeurig en zorgvuldig werken en kleine componenten hanteren. Dit strookt niet met het rapport van de deskundige die betrokkene beperkt acht ten aanzien van fijn motorische bewegingen en niet met de FML. Tot slot wordt opgemerkt dat het aantal handelingen dat per minuut moet worden verricht in deze functies niet strookt met betrokkenes beperkingen ten aanzien van repetitieve bewegingen. Het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bevat op dit punt geen toelichting.
4.5.
Gezien overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen. Het Uwv zal daarbij niet alleen rekening dienen te houden met wat de rechtbank heeft overwogen maar ook met wat in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld. Aan het Uwv wordt in overweging gegeven bij de besluitvorming een andere verzekeringsarts en arbeidsdeskundige te betrekken nu het onderhavige geschil een lange duur kent, inmiddels twee deskundigen hebben gerapporteerd en niet duidelijk is waarom de conclusies van deze deskundigen niet worden gevolgd.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 1.503,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.503,-;
  • bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 503,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2018.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) B. Dogan
SSa