ECLI:NL:CRVB:2018:1753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
17/6633 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond in bestuursrechtelijke procedure omtrent griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in het verzet van verzoeker tegen een eerdere beslissing van de Raad. De zaak betreft een verzoek om herziening van een uitspraak van 31 mei 2017, waarin het verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Verzoeker heeft in verzet aangevoerd dat hij betalingsonmacht heeft en dat zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht op oneigenlijke gronden is afgewezen. Hij heeft ook verwezen naar eerdere gevallen waarin andere rechterlijke instanties, waaronder de Hoge Raad, zijn verzoek om vrijstelling hebben toegewezen.

De Raad heeft echter geoordeeld dat verzoeker in verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hij niet in verzuim is geweest. Het is niet gebleken dat verzoeker tijdig een verzoek om vrijstelling van het griffierecht heeft ingediend, en de Raad heeft benadrukt dat verzoeker in een nieuwe procedure opnieuw een verzoek moet indienen en actuele informatie moet verstrekken om te beoordelen of hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.

De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het verzet ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 juni 2018
17/6633 ZVW, 17/6636 ZVW, 17/6638 ZVW, 17/6639 ZVW, 17/6640 ZVW, 17/6641 ZVW, 17/6642 ZVW, 17/6643 ZVW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2017, 16/1902, 16/1903, 16/1905, 16/1906, 16/1907, 16/2617, 16/2618, 16/2619
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CAK

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, in verbinding met
artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 10 januari 2018 heeft de Raad het door verzoeker ingestelde verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
31 mei 2017, 16/1902, 16/1903, 16/1905, 16/1906, 16/1907, 16/2617, 16/2618, 16/2619
niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 1 mei 2018. Verzoeker was opgeroepen om te verschijnen. Beide partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 10 januari 2018 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft verzoeker onder meer te kennen gegeven dat er sprake is van betalingsonmacht en dat het verzoek om vrijstelling van het griffierecht op oneigenlijke gronden wordt afgewezen. Voorts heeft hij erop gewezen dat de Raad in het kader van een eerder beroep een verzoek om vrijstelling van het griffierecht heeft toegewezen. Ook andere rechterlijke instanties, waaronder de Hoge Raad, hebben zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht eerder toegewezen. Aan deze verzoeken heeft steeds dezelfde informatie ten grondslag gelegen.
De Raad is van oordeel dat verzoeker in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Niet is gebleken dat verzoeker binnen de daarvoor geldende termijn een verzoek om vrijstelling van het griffierecht heeft ingediend. Van een afwijzing van een dergelijk verzoek is dan ook geen sprake.
Dat verzoeker in een andere procedure is vrijgesteld van betaling van het griffierecht, neemt niet weg dat hij in een nieuwe procedure opnieuw een verzoek om vrijstelling moet indienen en desgevraagd opnieuw informatie dient te verschaffen. Op basis van actuele gegevens moet beoordeeld worden of verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

LO