ECLI:NL:CRVB:2018:1748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
17/6894 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding scootmobiel voor twee personen in verband met verhuizing naar Israël

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1932 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 10 augustus 2017, weigerde een vergoeding voor de aanschaf van een scootmobiel voor twee personen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellante had eerder een vergoeding ontvangen voor een opvouwbare scootmobiel, maar verzocht in januari 2016 om een vergoeding voor een scootmobiel voor twee personen, omdat zij naar Israël zou verhuizen. De Raad oordeelde dat de gevraagde vergoeding niet in verband stond met de uit de vervolging voortvloeiende klachten van appellante. De medische adviezen gaven aan dat er geen noodzaak was voor een tweepersoons scootmobiel, en dat de afwijzing van de vergoeding terecht was.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 mei 2018, ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

17.6894 WUV

Datum uitspraak: 31 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Israël (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam echtgenoot] (echtgenoot) beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 augustus 2017, kenmerk BZ011001833 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Appellante is,
zoals bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1932, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van
de Wuv. Aanvaard is dat haar psychische klachten, botontkalking (rugklachten), adipositas, heupklachten, nekklachten, status na wervelkanaalstenose en oedeem aan de benen in
verband staan met de ondergane vervolging. Aan appellante zijn verschillende voorzieningen toegekend, waaronder in juli 2006 een vergoeding voor de aanschaf van een opvouwbare scootmobiel.
1.2.
In januari 2016 heeft appellante verzocht om toekenning van een vergoeding voor de aanschaf van een scootmobiel voor twee personen die - vanwege de ophanden zijnde verhuizing naar Israël - geschikt is voor gebruik in de heuvels van [woonplaats] . Appellante verblijft sinds 1 maart 2016 in het verzorgingshuis [verzorgingshuis] in Israël.
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2016 is aan appellante met ingang van 1 januari 2016 een vergoeding toegekend voor aanschaf van een scootmobiel voor één persoon, onder aftrek van een eigen bijdrage. De gevraagde vergoeding voor aanschaf van een scootmobiel voor twee personen is afgewezen omdat deze voorziening niet in verband staat met de uit de vervolging voortvloeiende klachten van appellante. De voorziening wordt niet proportioneel geacht en is het gevolg van de verhuizing van appellante naar Israël. Het tegen het besluit van 31 mei 2016 ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit gegrond verklaard voor wat betreft het heffen van een eigen bijdrage. Het bezwaar tegen de hoogte van de vergoeding en het niet toekennen van een vergoeding voor een tweepersoons scootmobiel is ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
In het kader van de aanvraag is advies gevraagd aan de geneeskundig adviseur A.J. Maas. Op basis van het persoonlijk onderhoud dat hij in het kader van de aanvraag om verhuis/inkoopkosten [verzorgingshuis] met appellante in februari 2015 heeft gehad, heeft Maas geconcludeerd dat gezien de onveranderd aanwezige causale mobiliteitsbeperkingen appellante nog steeds is aangewezen op een scootmobiel. Het toekennen van een nieuwe scootmobiel vanwege de verhuizing of het toekennen van een tweepersoons scootmobiel achtte hij een beleidsmatige aangelegenheid. Aan de hand van de nader door appellante verstrekte informatie heeft verweerder bij het besluit van 31 mei 2016 vastgesteld dat de voorgenomen aanschaf van een tweepersoons scootmobiel niet is gelegen in causale aandoeningen maar in de gevolgen van de verhuizing naar Israël.
3.2.
Het bezwaar is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs. De vraag of appellante zelfstandig gebruik kan maken van een scootmobiel is door Roelofs op grond van de informatie van de huisarts bevestigend beantwoord. Er is dus geen medische noodzaak voor een tweepersoons scootmobiel, aldus Roelofs.
3.3.
Het bestreden besluit is op grond van de hiervoor genoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de primaire fase is niet een apart, op deze voorziening gericht, advies van een medisch adviseur uitgebracht, maar dat leidt in dit geval niet tot een vernietiging van het bestreden besluit. Op basis van de in bezwaar verkregen informatie van de huisarts van 9 juli 2017, die meldde dat appellante de scootmobiel zelfstandig kan gebruiken, is alsnog voldoende onderbouwd dat de causale klachten van appellante de aanschaf van een tweepersoons scootmobiel niet medisch noodzakelijk maken. Daarmee is er voldoende grondslag voor de afwijzing van vergoeding van een tweepersoons scootmobiel.
4. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2018.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J. Smolders

LO