ECLI:NL:CRVB:2018:1724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
17/6262 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake WIA-V

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. Het hoger beroep was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van het hoger beroep en de schriftelijke machtiging niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. De termijn was vastgesteld in aangetekend verzonden brieven van 30 oktober 2017, waarbij de laatste dag voor indiening op 27 november 2017 viel.

De gemachtigde van appellante, drs. R.J. Dobbelaar, stelde in het verzetschrift dat de gronden en de machtiging wel tijdig waren ingediend, omdat deze per fax waren verzonden op 27 november 2017. Echter, de Raad ontving de documenten pas op 28 november 2017, na afloop van de termijn. Tijdens de zitting op 1 mei 2018 erkende de gemachtigde dat er geen bewijs was voor een eerdere verzending per fax.

De Raad oordeelde dat de formulering in de brieven van de Raad duidelijk maakte dat bij niet-nakoming van de termijn het beroep niet ontvankelijk verklaard zou worden. De gemachtigde voerde aan dat de Raad een afweging had moeten maken, maar de Raad wees deze grond van verzet af. Ook het beroep op de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges werd verworpen, omdat de tekst in de brieven van de Raad geen misverstand over de gevolgen van het niet voldoen aan de termijn veroorzaakte.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 juni 2018
17/6262 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Den Haag van 2 augustus 2017, 17/2459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 10 januari 2018 heeft de Raad het door drs. R.J. Dobbelaar namens appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellante heeft drs. Dobbelaar verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 1 mei 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. Dobbelaar. Het Uwv is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 10 januari 2018 berust op de overwegingen dat de gronden van het hoger beroep en de schriftelijke machtiging niet binnen de in de
- aangetekend verzonden - brieven van 30 oktober 2017 gestelde termijn zijn ingediend.
De laatste dag waarop tijdig de gronden van het hoger beroep en de machtiging konden worden ingediend, was 27 november 2017.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van appellante zich op het standpunt gesteld dat de gronden en de machtiging wel tijdig zijn ingediend, aangezien de verzending per fax heeft plaatsgevonden op 27 november 2017, rond de klok van half twaalf ’s avonds.
De Raad heeft de gemachtigde van appellante, desgevraagd, een afschrift toegezonden van het faxjournaal waaruit blijkt dat de gronden en de machtiging zijn ontvangen op 28 november 2017 om 1.29 uur, derhalve na afloop van de gestelde termijn.
Ter zitting heeft de gemachtigde erkend dat een eerdere, tijdige, verzending per fax niet kan worden aangetoond.
Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat niet ontvankelijkverklaring onder deze omstandigheden toch achterwege had moeten blijven. De Raad hanteert in zijn brieven (waar het gaat om het overleggen van de machtiging) de formulering dat bij “niet nakoming van deze termijn er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard”. Deze formulering impliceert naar de mening van de gemachtigde dat de Raad een afweging maakt.
Deze grond slaagt niet. De in genoemde brieven gebezigde formulering maakt zonder voorbehoud duidelijk dat het beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard bij niet nakoming van de termijn. Met dat gevolg zal rekening gehouden moeten worden.
Ter zitting heeft de gemachtigde ook een beroep gedaan op artikel 11 van de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges (Procesregeling). In dit artikel staat vermeld dat het beroep niet ontvankelijk wordt verklaard, terwijl in de brieven van de Raad (waar het gaat om het aanvullen van de gronden) staat vermeld dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Weliswaar sluit de tekst in de aangehaalde brief van de Raad niet woordelijk aan bij de bepaling uit de Procesregeling, maar deze tekst laat geen misverstand bestaan over het gevolg van het niet voldoen aan het in de brief gestelde, te weten door een niet ontvankelijk verklaring van het beroep zal niet worden toegekomen aan de inhoudelijke behandeling. Onduidelijkheid of verwarring kan daardoor niet zijn veroorzaakt.
Voor zover de gemachtigde heeft betoogd dat het hogerberoepschrift wel een summiere grond bevat, overweegt de Raad dat, wat hier ook van zij, het hoger beroep eveneens niet-ontvankelijk is verklaard aangezien er binnen de gestelde termijn geen schriftelijke machtiging is overgelegd en er redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) appellante niet in verzuim is geweest.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

RH