ECLI:NL:CRVB:2018:1719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
16-7191 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de rechter en griffierecht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 12 mei 2017, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Appellant had verzet aangetekend omdat hij gezondheidsproblemen had, waardoor hij niet in staat was het griffierecht van € 124,- tijdig te betalen. De Raad overwoog dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellant niet in verzuim was geweest. De gezondheidsproblemen werden niet onderbouwd met bewijsstukken, en de Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in onmacht verkeerde om het griffierecht te voldoen.

De Raad oordeelde dat het griffierecht niet wezenlijk de toegang tot de rechter had belemmerd, en dat de stelling van appellant dat de hoogte van het griffierecht in strijd was met artikel 6 van het EVRM niet slaagde. De uitspraak van de Raad van 12 mei 2017 werd bevestigd, en het verzet werd ongegrond verklaard. Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht zou door de griffier aan appellant worden terugbetaald, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures en de vereisten voor het aannemelijk maken van betalingsonmacht.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 juni 2018
16/7191 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 november 2016, 16/1035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 12 mei 2017 heeft de Raad het door de gemachtigde van appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
De gemachtigde van appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 1 mei 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Unsanmaz. De Svb is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 12 mei 2017 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 5 januari 2017 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellant te kennen gegeven dat hij kampt met gezondheidsproblemen en dat hij om die reden niet in staat was het griffierecht te betalen. Ook stelt appellant zich op het standpunt dat de toegang tot de rechter niet mag worden beperkt omdat hij het griffierecht niet heeft betaald. Naar de mening van appellant is sprake van schending van artikel 6 lid 1 EVRM in verbinding met artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
In verzet zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Uit de geschetste omstandigheden blijkt niet dat appellant de gehele betalingstermijn niet in staat was het griffierecht te betalen. De gezondheidsproblemen van appellant zijn niet met bewijsstukken onderbouwd. Waar het betreft de stellingname dat de hoogte van het griffierecht in het geval van appellant de toegang tot de rechter belemmert en dat dit strijd oplevert met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, slaagt dit betoog niet. Niet alleen heeft appellant op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij in onmacht verkeerde om het griffierecht tijdig te voldoen, ook heeft hij zich niet binnen de betalingstermijn op betalingsonmacht beroepen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het op grond van artikel 8:109, eerste lid, aanhef en onder a, Awb geheven griffierecht van
€ 124,- appellant wezenlijk heeft belemmerd in zijn recht op toegang tot de rechter.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 124,-) zal door de griffier van de Raad aan appellant worden terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- door de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

RH