ECLI:NL:CRVB:2018:1589
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft appellante op 4 april 2016 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Tijdens het intakegesprek op 28 april 2016 heeft appellante aangegeven dat zij bij een vriendin inwoont. Het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel heeft de aanvraag afgewezen, omdat er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding met haar vriendin, wat betekent dat appellante geen recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust. De Raad heeft geoordeeld dat er in de te beoordelen periode sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat appellante haar hoofdverblijf had bij haar vriendin en er voldoende wederzijdse zorg was. De Raad heeft daarbij gekeken naar de feitelijke omstandigheden, zoals het gebruik van de woning en de gezamenlijke huishouding.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.