ECLI:NL:CRVB:2018:1588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
17/3478 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake bijstandsintrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en hebben bezwaar gemaakt tegen de intrekking van hun bijstand per 2 mei 2015, omdat zij volgens het college in strijd met hun inlichtingenverplichting geen melding hebben gemaakt van inkomsten. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 mei 2018 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat het college aannemelijk moet maken dat het besluit op het juiste adres is verzonden. Appellanten stelden dat zij het besluit niet hebben ontvangen, maar de Raad oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat het besluit naar het juiste adres is verzonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van zowel het bestuursorgaan als de appellanten in het proces van bezwaar en beroep.

Uitspraak

17.3478 PW

Datum uitspraak: 29 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 maart 2017, 16/7447 (aangevallen uitspraak), en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant 1] en [appellante] , beiden te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pot. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.S. Kisoentewari en E.S. Koolen-Wijkstra.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand sinds 14 december 2014, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 14 maart 2016 heeft het college de bijstand van appellanten per
2 mei 2015 ingetrokken op de grond dat appellanten in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting geen melding hebben gemaakt van inkomsten.
1.3.
Appellanten hebben tegen dit besluit op 1 augustus 2016 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 31 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaar te laat is ingediend en sprake is van een niet verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij het besluit van 14 maart 2016 niet hebben ontvangen, omdat de brief door PostNL via de geautomatiseerde verzending naar het verkeerde adres, [adres 1] , is gestuurd als gevolg van een fout adres in het registratiesysteem Socrates. In geschil is daarom de vraag of het college de verzending van het besluit van 14 maart 2016 naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt. Deze hoger beroepsgrond slaagt niet. Op het besluit staat het juiste adres, [adres 2] , vermeld. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de gegevens uit het registratiesysteem Socrates door PostNL worden gebruikt voor de geautomatiseerde verzending. Het college heeft met de uitdraai van het registratiesysteem Socrates van 7 maart 2018 aangetoond dat de huisnummertoevoeging [nummer] correct is geregistreerd.
4.4.
Het besluit van 14 maart 2016 is op diezelfde dag naar het adres [adres 2] verzonden, zodat de termijn om bezwaar te maken tegen dat besluit is aangevangen op 15 maart 2016. Het bezwaarschrift is op 1 augustus 2016 ontvangen, dus buiten de in artikel 6:7 van de Awb bepaalde termijn, zodat het te laat is ingediend. Appellanten hebben niets aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen grond. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2018.
(getekend) A. Stehouwer
De griffier in verhinderd te ondertekenen.
ew