Uitspraak
16.3377 NIOAW
.Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hermans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Ivanović. In de zaak 16/6386 NIOAW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 20 december 2013 een uitkering ontving op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IAOW), had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Roermond. De intrekking was gebaseerd op vermoedens dat de appellant niet woonachtig was op het opgegeven uitkeringsadres, wat leidde tot een blokkering van de uitbetaling van de uitkering.
De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de uitkering door het college in stand is gebleven, en dat de appellant in hoger beroep geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de blokkering van de uitkering. De gemachtigde van de appellant verklaarde ter zitting dat indien de intrekking standhoudt, er geen belang meer is bij de beoordeling van de blokkering. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en dat louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.