ECLI:NL:CRVB:2018:1587

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
16/3377 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang bij intrekking van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 20 december 2013 een uitkering ontving op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IAOW), had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Roermond. De intrekking was gebaseerd op vermoedens dat de appellant niet woonachtig was op het opgegeven uitkeringsadres, wat leidde tot een blokkering van de uitbetaling van de uitkering.

De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de uitkering door het college in stand is gebleven, en dat de appellant in hoger beroep geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de blokkering van de uitkering. De gemachtigde van de appellant verklaarde ter zitting dat indien de intrekking standhoudt, er geen belang meer is bij de beoordeling van de blokkering. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en dat louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

16.3377 NIOAW

Datum uitspraak: 29 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 april 2016, 15/3031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.N. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met de zaak 16/6386 NIOAW plaatsgevonden op 27 maart 2018
.Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hermans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Ivanović. In de zaak 16/6386 NIOAW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 20 december 2013 een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IAOW). Appellant stond sinds 20 december 2013 ingeschreven op het adres
[adres] (uitkeringsadres).
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de afdeling Publiekszaken van de gemeente Roermond van 7 januari 2015 dat er signalen zijn ontvangen dat appellant niet woonachtig zou zijn op het uitkeringsadres, heeft een rapporteur van de afdeling Stadtoezicht op
25 februari 2015 een bezoek gebracht aan het uitkeringsadres. De rapporteur heeft appellant niet thuis aangetroffen. De rapporteur heeft toen wel een buurvrouw gesproken die desgevraagd aan de rapporteur heeft verklaard dat zij appellant nooit heeft gezien. De afdeling Stadstoezicht heeft vervolgens de sociale recherche verzocht een nader onderzoek in te stellen naar de woon- en leefsituatie van appellant. Tijdens het onderzoek van de sociale recherche heeft het college de uitbetaling van de uitkering met ingang van 1 maart 2015 geblokkeerd.
1.3.
Bij besluit van 26 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 december 2015, heeft het college de uitkering met ingang van 20 december 2013 ingetrokken. Met de uitspraak van heden in de zaak 16/6386 NIOAW heeft de Raad deze intrekking in stand gelaten.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 14 september 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen de blokkering van de uitbetaling van de uitkering ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat sprake was van een gegrond vermoeden dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in
artikel 13, eerste lid, van de IAOW heeft geschonden door onjuiste informatie te verschaffen over zijn hoofdverblijf en dat geen dan wel minder recht op uitkering bestaat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd verklaard dat indien de intrekking van de uitkering in hoger beroep standhoudt, appellant geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de blokkering.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang
niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2018.
(getekend) A. Stehouwer
De griffier is verhinderd te ondertekenen
ew