ECLI:NL:CRVB:2018:1586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid college tot ontheffing van arbeidsverplichtingen onder de Participatiewet
Op 29 mei 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft appellante, die sinds 21 januari 2000 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Na een heronderzoek in 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland de bijstand van appellante ongewijzigd voortgezet, met de verplichting tot arbeidsinschakeling. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde.
In hoger beroep betoogde appellante dat het besluit van 31 augustus 2015 onbevoegd was genomen, omdat het niet ondertekend zou zijn. De Raad oordeelde echter dat het besluit wel degelijk ondertekend was en in overeenstemming met de mandaatregeling was genomen. Daarnaast stelde appellante dat haar medische en persoonlijke omstandigheden, waaronder mantelzorg, dringende redenen vormden voor tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen. De Raad oordeelde dat deze omstandigheden geen dringende redenen opleverden, omdat de zorgtaken niet in de weg mogen staan aan het verrichten van arbeid en appellante niet in haar bewijslast is geslaagd.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder ontheffing van arbeidsverplichtingen kan worden verleend en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om dringende redenen te onderbouwen.