ECLI:NL:CRVB:2018:1586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
16/7669 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid college tot ontheffing van arbeidsverplichtingen onder de Participatiewet

Op 29 mei 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft appellante, die sinds 21 januari 2000 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Na een heronderzoek in 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland de bijstand van appellante ongewijzigd voortgezet, met de verplichting tot arbeidsinschakeling. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde.

In hoger beroep betoogde appellante dat het besluit van 31 augustus 2015 onbevoegd was genomen, omdat het niet ondertekend zou zijn. De Raad oordeelde echter dat het besluit wel degelijk ondertekend was en in overeenstemming met de mandaatregeling was genomen. Daarnaast stelde appellante dat haar medische en persoonlijke omstandigheden, waaronder mantelzorg, dringende redenen vormden voor tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen. De Raad oordeelde dat deze omstandigheden geen dringende redenen opleverden, omdat de zorgtaken niet in de weg mogen staan aan het verrichten van arbeid en appellante niet in haar bewijslast is geslaagd.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder ontheffing van arbeidsverplichtingen kan worden verleend en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om dringende redenen te onderbouwen.

Uitspraak

16.7669 PW

Datum uitspraak: 29 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 november 2016, 16/1703 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. den Besten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand sinds 21 januari 2000, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een heronderzoek op 18 augustus 2015 naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand, heeft het college bij besluit van 31 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 januari 2016 (bestreden besluit), de bijstand van appellante ongewijzigd voortgezet. Het college heeft in het besluit opgenomen dat de aan de uitkering verbonden verplichtingen, onder meer de plicht tot arbeidsinschakeling, ongewijzigd van toepassing blijven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante betoogt dat het besluit van 31 augustus 2015 onbevoegd is genomen, voornamelijk omdat dat besluit niet is ondertekend. Dit betoog faalt. Het bestreden besluit is wel ondertekend en in overeenstemming met de “mandaatregeling college en burgemeester Westland 2015” genomen, zodat daarmee een eventueel gebrek in het besluit van
31 augustus 2015 is hersteld.
4.2.
Het college mag, anders dan appellante stelt, wel een verweerschrift indienen bij de bezwaaradviescommissie. In artikel 7:13, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht is namelijk bepaald dat de bezwaaradviescommissie het college in de gelegenheid stelt het standpunt toe te lichten.
4.3.
In artikel 9, eerste lid, van de PW zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de PW kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de arbeidsverplichtingen. De mededeling dat voor appellante de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de PW gelden, is in dit geval een impliciete weigering om ten aanzien van appellante toepassing te geven aan artikel 9, tweede lid, van de PW.
4.4.
Anders dan appellante stelt betreffen haar medische en persoonlijke omstandigheden, waaronder het verrichten van mantelzorg, geen dringende redenen op grond waarvan het college haar ontheffing op grond van artikel 9, tweede lid van de PW had moeten verlenen van de arbeidsverplichtingen. De bewijslast van dringende redenen die aanleiding kunnen vormen om tijdelijke ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen rust op appellante. Zij is niet in die bewijslast geslaagd. De zorgtaken die appellante verricht mogen niet in de weg staan aan het verrichten van arbeid en vormen daarom geen dringende reden om tijdelijke ontheffing te verlenen. Appellante heeft verder haar medische situatie niet met stukken onderbouwd. In wat appellante heeft aangevoerd, is derhalve geen grond gelegen voor de conclusie dat sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de PW. Gelet hierop was het college niet bevoegd appellante ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de PW.
4.5.
De door appellante aangevoerde gronden dat sprake is van schijn van partijdigheid en belangenverstrengeling heeft appellante niet nader onderbouwd en geconcretiseerd. Voor zover appellante daarnaast heeft bedoeld dat haar onvoldoende duidelijk is gemaakt aan welke verplichtingen zij dient te voldoen, die staan opgesomd in het besluit van 31 augustus 2015.
4.6.
Gelet op 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is daarom geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2018.
(getekend) A. Stehouwer
De griffier is verhinderd te ondertekenen
ew