ECLI:NL:CRVB:2018:1528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
16/2408 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als schoonmaakster werkte, heeft zich ziek gemeld na een intracerebrale bloeding op 27 maart 2013. Op 9 december 2014 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 2 februari 2015, met als argument dat appellante vanaf 25 maart 2015 geen recht had op een uitkering. Het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard op 14 september 2015, waarna zij in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 12 april 2018 heeft appellante aangevoerd dat haar klachten onvoldoende zijn onderzocht en dat er te weinig rekening is gehouden met haar medische problemen. Het Uwv heeft de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts heeft voldoende aandacht besteed aan de klachten van appellante en de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst passen bij de vastgestelde medische situatie.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in staat was de functies te vervullen die aan de schatting ten grondslag lagen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.2408 WIA

Datum uitspraak: 24 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 maart 2016, 15/7536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. P.H.J. Körver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 juli 2016 aan de Raad gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. Cremer, kantoorgenoot van mr. Körver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster. Zij heeft zich ziek gemeld voor haar werkzaamheden wegens hypertensie, hoofdpijn, vermoeidheid, duizeligheid en vergeetachtigheid na een intracerebrale bloeding op 27 maart 2013. Op 9 december 2014 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 25 maart 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van
14 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, met verwijzing naar een rapport van 18 augustus 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van
11 september 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar klachten onvoldoende zijn onderzocht en dat te weinig rekening is gehouden met haar medische problemen. De verzekeringsartsen hebben niet uitgezocht waar de duizeligheid en temporele blindheid vandaan komen en het zijn juist deze factoren die de arbeidsongeschiktheid van appellante bepalen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de bevindingen bij eigen onderzoek en bestudering van de gedingstukken, waaronder rapporten van de behandelend sector, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij geen grond ziet voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts verrichte medische beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende aandacht is besteed aan de klachten van appellante. De verzekeringsartsen hebben appellante onderzocht en informatie van behandelend artsen bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de vele beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) passen bij de vastgestelde vasculaire pathologie met hypertensie en dat de beperkingen goed overeen komen met de ernst van de beperkingen zoals vastgesteld bij het onderzoek. Nu appellante geen nadere onderbouwing heeft ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen, slaagt de beroepsgrond dat niet met alle klachten voldoende rekening is gehouden en dat als gevolg daarvan de arbeidsbeperkingen van appellante zijn onderschat, niet.
4.3.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 16 januari 2015, appellante in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 11 september 2015 en
21 juli 2016 toereikend gemotiveerd dat die functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot

OS