ECLI:NL:CRVB:2018:1528
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als schoonmaakster werkte, heeft zich ziek gemeld na een intracerebrale bloeding op 27 maart 2013. Op 9 december 2014 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 2 februari 2015, met als argument dat appellante vanaf 25 maart 2015 geen recht had op een uitkering. Het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard op 14 september 2015, waarna zij in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 12 april 2018 heeft appellante aangevoerd dat haar klachten onvoldoende zijn onderzocht en dat er te weinig rekening is gehouden met haar medische problemen. Het Uwv heeft de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts heeft voldoende aandacht besteed aan de klachten van appellante en de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst passen bij de vastgestelde medische situatie.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in staat was de functies te vervullen die aan de schatting ten grondslag lagen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.