ECLI:NL:CRVB:2018:1527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
16/1299 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich in 2010 ziek meldde vanwege psychische en lichamelijke klachten, had aanvankelijk recht op een WIA-uitkering. Echter, na een heronderzoek door het Uwv in 2014, werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen en dat zij geen recht meer had op een WGA-uitkering. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de artsen van het Uwv haar beperkingen hebben onderschat en dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De artsen waren op de hoogte van de klachten van appellante en hebben deze in hun beoordeling betrokken. De Raad heeft ook het beroep van appellante op het arrest Korošec besproken, maar oordeelde dat er geen belemmeringen waren voor appellante om haar standpunt te onderbouwen. Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante.

Uitspraak

16.1299 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
15 januari 2016, 15/3050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.M. Cliteur, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Voor appellante is
mr. Cliteur verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 17 februari 2010 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als assistent beheerder bij een sociaal cultureel centrum wegens psychische klachten. Later heeft zij ook lichamelijke klachten ontwikkeld. Er is sprake van gynaecologische problematiek en rugklachten.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van
23 januari 2012, na medisch onderzoek, vastgesteld dat appellante met ingang van
9 maart 2012 recht heeft op een loongerelateerde WIA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Appellante heeft wegens een ophanden zijnde gynaecologische operatie en een vermoedelijke herstelperiode van acht tot twaalf weken geen functionele mogelijkheden. Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 9 september 2012 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.3.
Het Uwv heeft in november 2014 een heronderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Naar aanleiding van het in dat kader verrichte medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 februari 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 april 2015 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Dit berust op het standpunt dat appellante uitgaande van de voor haar vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 december 2014 de voor haar door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies kan vervullen. Het verlies aan verdiencapaciteit is daarbij vastgesteld op 7,77%.
1.4.
Bij besluit van 27 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 februari 2015 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn bevindingen verkregen uit dossieronderzoek, weging van informatie van de behandelend sector, het bijwonen van de hoorzitting en medisch onderzoek aansluitend aan de hoorzitting geconcludeerd dat de voor appellante vastgestelde FML aanpassing behoeft. De beperkingen van appellante zijn door hem vastgesteld in een FML van 4 augustus 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het verlies aan verdiencapaciteit op basis van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld op 14,96%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geacht en heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Zij heeft bij haar oordeel betrokken dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de psychische en lichamelijke klachten van appellante. Appellante heeft geen stukken ingebracht die haar standpunt ondersteunen dat de artsen van het Uwv haar beperkingen hebben onderschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellante op de datum in geding in staat worden geacht de voor haar door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de artsen van het Uwv haar beperkingen hebben onderschat. Zij heeft naar voren gebracht dat zij haar aandacht niet kan verdelen en om die reden ook niet kan autorijden, dat zij vergeetachtig is, moeite heeft met het uiten van gevoelens, dat zij beperkt is voor koude en vocht en dat zij allergisch is voor schoonmaakmiddelen. Verder heeft appellante aangevoerd verdergaand beperkt te zijn ten aanzien van dynamische handelingen en werktijden. Zij heeft aangekondigd deze visie, die gedeeld wordt door haar behandelaars, met medische rapporten van deze behandelaars te onderbouwen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante namens appellante een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van
8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) . De gemachtigde heeft in dat kader aangevoerd dat hij moeilijkheden heeft ondervonden om middels stukken van behandelaars het standpunt te onderbouwen dat de artsen van het Uwv de beperkingen van appellante te licht hebben ingeschat, dat de artsen van het Uwv ten onrechte geen informatie hebben ingewonnen bij de behandelend gynaecoloog en dat appellante niet de beschikking heeft over de financiële middelen om zelf een deskundige in te schakelen. In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op genoemd arrest, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De artsen van het Uwv waren op de hoogte van de klachten van appellante en hebben deze kenbaar in hun beoordeling betrokken. Appellante is in het kader van het primair medisch onderzoek op het spreekuur gezien door de arts I. Steenstra. Deze arts heeft dossieronderzoek verricht, eigen onderzoek verricht en informatie opgevraagd bij psychiater B. Drozdek en sociaal psychiatrisch verpleegkundige-vo M.A. van Dijk. Steenstra heeft vastgesteld dat de bevindingen van de behandelend sector overeenkomen met zijn bevindingen bij onderzoek. Het medisch oordeel van Steenstra is getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts B. Hilhorst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting gezien, een uitgebreide anamnese afgenomen en heeft de in bezwaar ingebrachte verklaring van de huisarts betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de voor appellante vastgestelde FML op enkele aspecten aan te vullen. De artsen van het Uwv hadden een duidelijk beeld van de gynaecologische problematiek bij appellante, zodat de artsen van het Uwv hebben kunnen afzien van het opvragen van informatie bij de behandelend gynaecoloog.
Stap 2: equality of arms
4.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat niet is voldaan aan de eisen van ‘equality of arms’. Niet gebleken is dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar klachten heeft onderschat. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting naar voren gebracht dat zijn pogingen om bij de behandelend sector informatie in te winnen tevergeefs zijn geweest. Deze stelling kan niet leiden tot het door appellante gewenste resultaat, alleen al omdat op geen enkele wijze is onderbouwd dat de door de huisarts verstrekte verzamelinformatie onvolledig of onjuist is geweest.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.4.
De artsen van het Uwv gaan evenals de behandelaars van appellante uit van een weinig weerbare vrouw en van gynaecologische problematiek, die fysieke beperkingen met zich meebrengt. De artsen van het Uwv hebben appellante in verband met haar gynaecologische problematiek en daarmee samenhangende klachten en PTSS verminderd belastbaar geacht. Appellante wordt vanwege haar psychische klachten beperkt geacht voor stress en piekbelasting. Verder is geconcludeerd dat appellante gebaat is bij een overmaat aan structuur en dat appellante aangewezen is op arbeid waarin niet te veel klachtencontacten voorkomen. Nachtdiensten zijn ook gecontra-indiceerd. Vanwege de met de gynaecologische aandoening samenhangende rugklachten en bloedarmoede is appellante beperkt voor het hanteren van zware lasten tijdens arbeid en lopen tijdens het werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de heroverweging in bezwaar inzichtelijk uiteengezet waarom niet kan worden geconcludeerd dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en waarom de voor appellante vastgestelde beperkingen in de FML van 4 augustus 2015 adequaat zijn vertaald. Bij hun onderzoeken hebben de artsen van het Uwv geen problemen waargenomen ten aanzien van aandacht en concentratie. Appellante heeft in beroep en hoger beroep geen medische stukken ingebracht die haar standpunt onderbouwen dat haar beperkingen te licht zijn ingeschat en die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Er zijn geen aanknopingspunten om de naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Hierin ligt besloten dat de Raad geen aanknopingspunten ziet voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige of nadere bevraging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de in bezwaar geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 augustus 2015 waarin de signaleringen van de belastende factoren in de geselecteerde functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot
GdJ