ECLI:NL:CRVB:2018:1353
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.H. Bangma
- A. Beuker-Tilstra
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van invaliditeitspensioen voor beroepsmilitair na uitzending naar voormalig Joegoslavië
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, een beroepsmilitair die in 1995 was uitgezonden naar het voormalig Joegoslavië. Appellant had in 2008 verzocht om toekenning van een invaliditeitspensioen, maar zijn verzoek was in 2009 afgewezen door de Minister van Defensie. De minister stelde dat de psychische aandoening van appellant, die voortkwam uit zijn uitzending, een invaliditeitspercentage van minder dan 10% veroorzaakte. Dit besluit werd in 2016 door de minister gehandhaafd, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard. Appellant was van mening dat de door hem meegemaakte gebeurtenissen als type T2 moesten worden gekwalificeerd, maar de Raad oordeelde dat de minister op goede gronden had vastgesteld dat deze gebeurtenissen van type T1 waren. De Raad oordeelde dat de rapportage van de verzekeringsarts I.P.L. Koperberg onvoldoende onderbouwd was en dat de rapportage van psychiater M.J. van Weers overtuigender was. De Raad concludeerde dat de partnerrelatie-problematiek ten onrechte niet was meegewogen bij de beoordeling van de mate van invaliditeit.
Uiteindelijk kwam de Raad tot de conclusie dat het invaliditeitspercentage, zelfs met inachtneming van de partnerrelatie-problematiek, onder de 10% bleef, waardoor het hoger beroep van appellant niet kon slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van gronden, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.