ECLI:NL:CRVB:2018:1352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
17/4822 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • K.J. Kraan
  • J.Th. Wolleswinkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtenarenrecht en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante, werkzaam als generalist Gebiedsgebonden Politie, en de korpschef van politie over een verzoek tot bevordering. Appellante had op 14 december 2013 verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep tegen het tweede besluit gegrond en vernietigde dit besluit. De korpschef had vervolgens een nieuw besluit genomen, maar dit leidde tot verdere geschillen over proceskosten en dwangsommen.

De Raad oordeelde dat het tweede besluit een wijziging en vervanging was van het eerste besluit, waardoor appellante geen belang meer had bij een beoordeling van het eerste besluit. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel over de rechtmatigheid van het tweede besluit, maar oordeelde dat de rechtbank verzuimd had om bij de proceskostenveroordeling een punt toe te kennen voor het verzoek om schadevergoeding. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak op dit punt en veroordeelde de korpschef tot vergoeding van de proceskosten van appellante.

Daarnaast oordeelde de Raad dat de korpschef bij het nadere besluit verzuimd had om de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom vast te stellen. De Raad stelde de hoogte van de dwangsom vast op € 1.260,- en veroordeelde de korpschef tot betaling van de kosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 2.379,75, inclusief het griffierecht van € 250,-.

Uitspraak

17.4822 AW, 17/6539 AW, 18/1583 AW

Datum uitspraak: 3 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 mei 2017, 15/186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
Namens appellante heeft Hoogendoorn bij de Raad beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 20 maart 2018 een nieuw besluit genomen (nader besluit), waarop mr. M. Abdelkader, opvolgend gemachtigde, namens appellante een zienswijze heeft ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Appellante is, met bericht, niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.A.C. Theunissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam bij de voormalige [regio], laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in
de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie.
1.3.
Appellante heeft op 14 december 2013 op grond van het loopbaanbeleid verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP. De korpschef heeft dit verzoek bij besluit van 18 juli 2014, gehandhaafd bij besluit van 3 december 2014 (bestreden besluit 1), afgewezen. Bij besluit van 13 februari 2017 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef bestreden besluit 1 wegens een gebrek in de motivering gewijzigd en het bezwaar ongegrond verklaard op grond van een nadere motivering. De korpschef heeft aan appellante de in bezwaar gemaakte kosten tot een bedrag van € 990,- vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft de korpschef veroordeeld tot vergoeding aan appellante van schade en van de door haar in verband met de beroepen gemaakte proceskosten en bepaald dat de korpschef het in beroep betaalde griffierecht aan appellante vergoedt.
3.1.
Bij brief van 3 augustus 2017 heeft appellante de korpschef in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit, zoals opgedragen door de rechtbank.
3.2.
Bij het nadere besluit heeft de korpschef het bezwaar van appellante gegrond verklaard en appellante met ingang van 1 november 2010 bevorderd naar de functie van senior GGP. In dit besluit heeft de korpschef tevens meegedeeld dat zij een separaat uitvoeringsbesluit zal ontvangen over de nabetaling, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente, en dat het verzoek om een proceskostenvergoeding in bezwaar reeds bij bestreden besluit 2 is gehonoreerd en geëffectueerd.
3.3.
Nu het nadere besluit gelet op de zienswijze van appellante niet geheel tegemoetkomt
aan de bezwaren van appellante, zal de Raad dat besluit gelet op de artikelen 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling betrekken.
4. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte bestreden besluit 2 als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb heeft aangemerkt en het beroep tegen bestreden besluit 1 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierin wordt appellante niet gevolgd. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat bestreden besluit 2 een besluit tot wijziging en vervanging is van bestreden besluit 1 als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij nog steeds belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van bestreden besluit 1, nu dit door bestreden besluit 2 is vervangen. Voor zover een belang zou zijn gelegen in een vergoeding van haar proceshandelingen ten aanzien van bestreden besluit 1 stelt de Raad vast dat de rechtbank die vergoeding heeft toegekend.
4.2.
Wat appellante heeft aangevoerd over de rechtmatigheid van bestreden besluit 2 kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden, nu de rechtbank bestreden besluit 2 heeft vernietigd.
4.3.
Wel slaagt de beroepsgrond van appellante dat de rechtbank heeft verzuimd bij de proceskostenveroordeling een punt toe te kennen voor het door haar ingediende verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wegens schending van de redelijke termijn. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover bij de proceskostenveroordeling is nagelaten een punt toe te kennen voor het verzoek om schadevergoeding. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, de korpschef veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep zoals is voorzien in 5.1.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
4.4.
Nu de korpschef intussen het nadere besluit heeft genomen, heeft appellante geen belang meer bij haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit belang is ook niet gelegen in het verzoek van appellante om vergoeding van schade in de vorm van misgelopen dwangsom, die zij stelt te hebben geleden doordat de Raad tot beroep niet versneld heeft behandeld en niet gegrond heeft verklaard onder de bepaling dat de korpschef binnen twee weken een nieuw besluit moet nemen onder verbeurte van een dwangsom. Nu de gestelde schade volgens appellante het gevolg is van een nalaten van de Raad is op voorhand onaannemelijk dat zij schade heeft geleden door het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Vergelijk de uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:5000.
Het nadere besluit van 20 maart 2018
4.5.
Appellante wordt gevolgd in haar betoog dat de korpschef bij het nadere besluit ten onrechte geen bezwaarkostenvergoeding heeft toegekend, nu bestreden besluit 2, waarbij de kosten van bezwaar zijn vergoed, door de rechtbank is vernietigd. Dat deze vergoeding intussen is betaald, zoals door de korpschef is aangevoerd, doet aan het belang van appellante bij vaststelling van de verschuldigdheid tot betaling door de korpschef niets af. Het kan er hooguit toe leiden dat de korpschef dit met appellante verrekent. De Raad zal de korpschef dan ook veroordelen in de in bezwaar gemaakte kosten van appellante zoals is voorzien in 5.1.
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat de korpschef ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de door hem verbeurde dwangsom en heeft de Raad verzocht deze vast te stellen. Daarover overweegt de Raad het volgende.
4.7.
In artikel 4:18, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. De Raad stelt vast dat de korpschef bij het nadere besluit heeft verzuimd op grond van artikel 4:18 van de Awb de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vast te stellen.
4.8.
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Op grond van het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. In het derde lid is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit artikel 7:14 van de Awb volgt dat artikel 4:17 van
de Awb ook van toepassing is op een beslissing op bezwaar.
4.9.
Gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bedroeg de termijn voor het nemen van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar, nu geen commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb was ingesteld, zes weken. Indien na vernietiging van een besluit door de bestuursrechter geen termijn voor het nemen van een nieuw besluit is gesteld, moet het bestuursorgaan in beginsel beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het nemen van het vernietigde besluit. Voor het nemen van een nieuw besluit na de vernietiging bij de aangevallen uitspraak, gold daarom eveneens een termijn van zes weken, te rekenen vanaf
de datum van verzending van de aangevallen uitspraak, zijnde 22 mei 2017. Gelet op de ingebrekestelling van 3 augustus 2017 was de korpschef vanaf 18 augustus 2017 een dwangsom verschuldigd aan appellante. De korpschef is van 18 augustus 2017 tot
20 maart 2018 in gebreke geweest en heeft daarmee de maximale dwangsom verbeurd.
4.10.
De Raad zal het besluit van 20 maart 2018 voor zover daarbij niet is beslist over de door de korpschef verbeurde dwangsom vernietigen en de hoogte van de door de korpschef op grond van artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb verbeurde dwangsom vaststellen op € 1.260,-.
De veroordeling in de kosten
5.1.
Gelet op 4.3 en 4.5 zal de Raad de korpschef veroordelen in de kosten van appellante
in bezwaar en in beroep. Deze worden begroot op een bedrag van € 1.002,- in bezwaar
(1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting) en op € 501,- in beroep (1 punt voor het verzoekschrift om veroordeling tot vergoeding van schade).
5.2.
De Raad ziet verder aanleiding om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op € 876,75 voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wegingsfactor 0,25, 1 punt voor het hoger beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is nagelaten in het kader van de proceskostenveroordeling een punt toe te kennen voor het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;
  • vernietigt het besluit van 20 maart 2018 voor zover daarbij niet is beslist over de door de korpschef verbeurde dwangsom, bepaalt dat de korpschef aan appellante een dwangsom van € 1.260,- verbeurt en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van dat besluit;
  • veroordeelt de korpschef in de kosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.379,75;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellante het betaalde griffierecht van € 250,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en K.J. Kraan en
J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J.M.M. van Dalen

LO