In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, ontving kinderbijslag van de Sociale verzekeringsbank (Svb) tot en met het eerste kwartaal van 1996. De Svb heeft de betaling van de kinderbijslag gestaakt, omdat appellant mogelijk niet langer verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellant heeft verzocht om met terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen, wat leidde tot een aantal besluiten van de Svb, waarbij de Svb uiteindelijk heeft vastgesteld dat appellant recht had op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 1996. De appellant stelde dat de wettelijke rente ten onrechte was berekend vanaf 18 februari 2009, terwijl deze volgens hem vanaf het tweede kwartaal van 1996 berekend diende te worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb op grond van artikel 4:102 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht was tot vergoeding van wettelijke rente over de betalingen van kinderbijslag aan appellant. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herroept de besluiten van de Svb, waarbij de Svb werd veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de kinderbijslag.