ECLI:NL:CRVB:2018:1316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
17-1552 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en verzoek om huishoudelijke hulp op basis van oorlogsletsel

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1936, een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) vanwege oorlogsletsel, specifiek psychische klachten. De Pensioen- en Uitkeringsraad heeft in een besluit van 2 augustus 2016 vastgesteld dat appellante weliswaar oorlogsletsel heeft, maar dat dit niet leidt tot arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. In beroep heeft appellante aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheid niet correct is ingeschat en dat het verzoek om huishoudelijke hulp ten onrechte is afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en de bevindingen van de geneeskundig adviseurs E. Morrema en R.J. Roelofs in overweging genomen. Morrema concludeerde dat appellante slechts beperkingen vertoont in één van de vier AMA-rubrieken, terwijl Laatsch, die ook een rapportage heeft ingediend, tot een andere conclusie kwam. De Raad oordeelde dat de adviezen van Morrema en Roelofs voldoende zorgvuldig waren en dat er geen medische noodzaak voor huishoudelijke hulp was. De Raad heeft het verzoek om toekenning van deze voorziening afgewezen, omdat er geen causale energetische beperkingen zijn vastgesteld die verband houden met de oorlogsletsel.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het eerdere besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand blijft. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, met J. Smolders als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2018.

Uitspraak

17.1552 AOR

Datum uitspraak: 26 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2017, kenmerk BZ01101877 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1936, heeft in september 2015 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 2 augustus 2016 vastgesteld dat appellante oorlogsletsel (psychische klachten) heeft in de zin van de AOR, maar overwogen is dat geen sprake is
van arbeidsongeschiktheid als gevolg van het oorlogsletsel. Het oorlogsletsel levert appellante niet in die mate beperkingen op dat gesproken kan worden van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid. Appellante is niet in aanmerking gebracht voor een invaliditeitsuitkering. Het verzoek om vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp is afgewezen omdat deze voorziening in verband met het oorlogsletsel niet medisch noodzakelijk is. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.3.
In beroep heeft appellante aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheid is ondergewaardeerd en dat het verzoek om huishoudelijke hulp ten onrechte is afgewezen. Verwezen wordt naar het in bezwaar overgelegde rapport van 27 november 2016 van
de arts G.J. Laatsch, zijn nadere rapport van 23 april 2017 en zijn notitie van 14 februari 2018.
2. De Raad komt naar aanleiding van wat in beroep is aangevoerd tot de volgende beoordeling.
2.1.
Het in het bestreden besluit verwoorde standpunt van verweerder is in eerste instantie gebaseerd op de bevindingen van de geneeskundig adviseur E. Morrema, arts, die appellante thuis heeft bezocht. Daarbij heeft hij ook betrokken de informatie van de huisarts. Morrema heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van psychische klachten (angststoornis NAO) en dat deze klachten slechts beperkingen geven in één van de vier van de aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken. De invaliditeit van appellante dient te worden ingedeeld in klasse I (= 0%), aldus Morrema.
2.2.
In bezwaar is een rapportage overgelegd van de arts Laatsch. Hij komt op basis van zijn eigen onderzoek tot de conclusie dat bij appellante sprake is van een angststoornis NAO
(met PTSS-kenmerken) met op as II een uitgestelde diagnose (cluster C-trekken). Laatsch ziet beperkingen in drie van de vier van de aan de AMA-rubrieken en concludeert dat sprake is van 30% causale arbeidsongeschiktheid. Volgens Laatsch bestaat op basis van het oorlogsletsel geen medische noodzaak voor huishoudelijke hulp. Gezien de discrepanties tussen de rapportages van Morrema en Laatsch heeft ook de geneeskundig adviseur
R.J. Roelofs, arts, appellante thuis bezocht. Roelofs komt evenals Morrema tot de conclusie dat er beperkingen zijn in één van de vier aan de AMA ontleende rubrieken beperkingen en dat de appellante qua invaliditeit dient te worden ingedeeld in klasse I. Wat betreft de huishoudelijke hulp concludeert Roelofs dat uit zijn onderzoek niet naar voren is gekomen dat bij appellante energetische beperkingen bestaan die haar hinderen in het huishouden. Er is geen medische noodzaak voor huishoudelijk hulp, aldus Roelofs.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit met deze adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd. Het rapport van Laatsch kan in het licht van de onderzoeken door de twee geneeskundig adviseurs niet leiden tot het oordeel dat bij appellante de beperkingen zijn onderschat. In beroep is een nadere reactie overgelegd van Laatsch. Hij heeft appellante opnieuw thuis bezocht en de verschillende resultaten van de onderzoeken met appellante besproken. Deze reactie is door verweerder voorgelegd aan de geneeskundig adviseur
A.M. Ohlenschlager, arts. Volgens Ohlenschlager bevat de reactie van Laatsch geen nieuwe inzichten, maar een herhaling van wat eerder door hem is gesteld. Gemotiveerd komt Ohlenschlager tot het oordeel dat de beperkingen niet zijn onderschat en dat de eerdere advisering juist is geweest.
2.4.
Het verzoek om toekenning van een voorziening voor huishoudelijke hulp is door verweerder terecht afgewezen. Morrema en Roelofs zien geen medische noodzaak voor de gevraagde voorziening. Ook Laatsch concludeert dat op grond van de beperkingen geen medische noodzaak bestaat voor huishoudelijke hulp. In beroep ziet Laatsch op grond van
de causale psychische klachten wel een noodzaak voor de huishoudelijke hulp. Hij beroept zich op het beleid zoals dat is ingegaan op 1 juli 2015. Volgens dat beleid kan een medische noodzaak worden vastgesteld als sprake is van energetische beperkingen voor het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden door psychische of lichamelijke gezondheidsklachten die geheel of gedeeltelijk in verband staan met de oorlogservaringen. Uit de medische rapporten blijkt niet van causale energetische beperkingen. Een medische noodzaak voor huishoudelijke hulp ontbreekt.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J. Smolders

LO