ECLI:NL:CRVB:2018:1291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
16/7607 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van eigen nalatigheid bij het volgen van onderwijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1995, had in september 2014 een MBO-opleiding Autotechnicus niveau 2 afgerond en had zich daarna aangemeld voor een vervolgopleiding, maar werd niet toegelaten omdat hij eerst niveau 3 moest behalen. De studiefinanciering van de appellant werd per 1 oktober 2014 beëindigd, waarna hij op 29 september 2014 bijstand aanvroeg op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam kende hem bijstand toe, maar stelde voorwaarden waaronder het volgen van een opleiding.

Appellant ondertekende verschillende plannen waarin hij zich verplichtte om zich in te schrijven voor opleidingen en te solliciteren. Echter, hij heeft niet gereageerd op verzoeken van het college om bewijs van inschrijving en heeft geen opleiding gevolgd. Het college heeft daarop de bijstand per 1 augustus 2015 ingetrokken, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de PW. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of het college terecht de bijstand heeft ingetrokken. De Raad concludeert dat appellant door zijn eigen nalatigheid geen onderwijs heeft gevolgd, terwijl hij dat wel kon. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de PW. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7607 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2016, 16/937 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 24 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Tang.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1995, heeft in september 2014 een MBO-opleiding Autotechnicus niveau 2 afgerond. Hij heeft zich vervolgens opgegeven voor een vervolgopleiding, te weten de MBO-opleiding niveau 4 technisch specialist, maar is niet toegelaten omdat hij hiervoor eerst niveau 3 moest halen. Voor een MBO-opleiding op
niveau 3 kon hij zich in september 2014 niet meer aanmelden. De studiefinanciering die appellant ontving, is met ingang van 1 oktober 2014 beëindigd. Appellant heeft zich op 29 september 2014 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Bij besluit van 21 november 2014 heeft het college aan appellant met ingang van 1 oktober 2014 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande jongere.
1.2.
Appellant heeft op 28 oktober 2014 een Plan van Aanpak ondertekend waarin onder meer is vermeld dat hij zich moet oriënteren op een opleiding, dat hij zorg moet dragen voor een inschrijving bij een opleiding en dat hij moet solliciteren. Op 9 april 2015 heeft appellant een nieuw Plan van Aanpak en een daarbij behorend Afsprakenplan ondertekend. Afgesproken is dat appellant zich gaat aanmelden voor drie verschillende opleidingen naar keuze bij twee verschillende onderwijsinstellingen. Verder is afgesproken dat appellant deze aanmeldingen uiterlijk eind april 2015 toestuurt aan zijn jongerencoach. Appellant is er tevens op gewezen dat de bijstand per augustus/september 2015 stopt, omdat dan van hem verwacht wordt dat
hij een opleiding volgt en studiefinanciering ontvangt. Op 30 april 2015 heeft appellant bewijs ingeleverd van aanmeldingen bij zes opleidingen van verschillende onderwijsinstellingen. Vervolgens heeft het college appellant bij brief van 30 april 2015 geadviseerd zich zo
snel mogelijk in te schrijven voor een opleiding. De inschrijving diende appellant voor
27 juni 2015 in te leveren bij zijn jongerencoach. Bij brief van 19 mei 2015 heeft het
college appellant verzocht om een aanmeldbewijs van de onderwijsinstelling, een onderwijsovereenkomst en een bewijs van studiefinanciering of om bewijsstukken dat appellant geen studie kan volgen. Zowel op de brief van 30 april 2015 als op de brief van
19 mei 2015 heeft appellant niet gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 6 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
30 december 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met
ingang van 1 augustus 2015 ingetrokken. Appellant kon vanaf 1 augustus 2015 een
opleiding gaan volgen waarmee hij aanspraak heeft op studiefinanciering. Met toepassing
van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de PW heeft het college appellant uitgesloten van bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 1 augustus 2015 tot en met 6 augustus 2015.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant zich niet heeft ingeschreven voor een opleiding en niet heeft gereageerd op de brieven van het college. Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of het college onder de gegeven omstandigheden terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de PW.
Op grond van die bepaling bestaat geen recht op algemene bijstand voor degene die jonger
is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:
1. in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel
2 in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij zich heeft ingespannen om zich in te schrijven voor de opleiding Autotechnicus niveau 3. Hij is echter niet tot die opleiding toegelaten. Met het oog op zijn opleidingsachtergrond en interesses waren eventuele andere opleidingen geen alternatief voor hem. Het is onredelijk om hem te verplichten een opleiding te volgen die niet aansluit bij zijn vooropleiding en interesses. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft niet met verifieerbare stukken onderbouwd dat hij niet is toegelaten op tot de opleiding Autotechnicus niveau 3. Ook heeft hij niet onderbouwd dat geen enkele andere opleiding voor hem geschikt was. Hij is hierover niet in overleg getreden met zijn jongerencoach en heeft niets meer van zich laten horen. Gezien deze omstandigheden moet geconcludeerd worden dat appellant door zijn eigen nalatigheid geen onderwijs volgt, terwijl hij dat wel kon volgen, zodat het college terecht de bijstand van appellant op grond van artikel 13, tweede lid,
onder c, van de PW heeft ingetrokken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) F. Dinleyici

LO