ECLI:NL:CRVB:2018:1280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
17/7831 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 1 mei 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/7831 PW. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht van € 124,- niet tijdig is betaald door de appellanten. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. A.K. Ramdas, hadden eerder al meerdere herinneringen ontvangen over de verschuldigdheid van het griffierecht. Ondanks herhaalde waarschuwingen en de mogelijkheid om een beroep op betalingsonmacht te doen, hebben de appellanten niet voldaan aan de vereisten om dit beroep te onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat de appellanten niet in verzuim zijn geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. Hierdoor kon het hoger beroep niet inhoudelijk worden behandeld. De uitspraak is openbaar gedaan en de appellanten hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak schriftelijk verzet te doen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 mei 2018
17/7831 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 november 2017, 17/3278 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. A.K. Ramdas, advocaat, hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 17 december 2017 is de gemachtigde van appellanten erop gewezen dat een griffierecht van € 124,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 15 januari 2018 is de gemachtigde van appellanten nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellanten er rekening mee moeten houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 8 februari 2018 heeft de gemachtigde van appellanten een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 9 februari 2018 is de gemachtigde van appellanten gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. De gemachtigde van appellanten is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is de gemachtigde van appellanten erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
De gemachtigde van appellanten heeft hierop niet gereageerd.
Bij brief van 27 februari 2018 heeft de Raad de gemachtigde van appellanten meegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen omdat niet is voldaan aan het verzoek van de Raad om de informatie te overleggen waaruit blijkt dat appellanten het griffierecht niet kunnen betalen. Daarbij is de gemachtigde van appellanten meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering griffierecht zal ontvangen en is hem verzocht het griffierecht binnen de op de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 28 februari 2018 is de gemachtigde van appellanten nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellanten er rekening mee moeten houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) N.L. Kuipers
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

JL