ECLI:NL:CRVB:2018:1279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
18/100 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 1 mei 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/100 PW. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht van € 126,- niet tijdig is betaald door de appellante, vertegenwoordigd door mr. A.K. Ramdas. De Raad heeft de appellante herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks meerdere herinneringen en een beroep op betalingsonmacht, heeft de gemachtigde van appellante niet voldaan aan de verzoeken om aanvullende informatie en het griffierecht. Hierdoor kon de Raad niet oordelen dat appellante in verzuim was en werd het hoger beroep zonder inhoudelijke behandeling afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de appellante heeft de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 mei 2018
18/100 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 november 2017, 17/1766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.K. Ramdas, advocaat, hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 6 januari 2018 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 126,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 4 februari 2018 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 8 februari 2018 heeft de gemachtigde van appellante een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 12 februari 2018 is de gemachtigde van appellante gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. De gemachtigde van appellante is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
De gemachtigde van appellante heeft hierop niet gereageerd.
Bij brief van 2 maart 2018 heeft de Raad de gemachtigde van appellante meegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen omdat niet is voldaan aan het verzoek van de Raad om de informatie te overleggen waaruit blijkt dat appellante het griffierecht niet kan betalen. Daarbij is de gemachtigde van appellante meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering griffierecht zal ontvangen en is hem verzocht het griffierecht binnen de op de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 6 maart 2018 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) N.L. Kuipers
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

JL