Uitspraak
16.1900 WWB
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door betrokkene, die op 14 november 2014 een aanvraag indiende. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 20 november 2014 afgewezen, omdat betrokkene volgens hen samenwoonde met haar ex-partner, wat zou leiden tot een te hoog gezamenlijk inkomen voor bijstandsverlening.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het college ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Betrokkene had verklaard dat zij het aanvraagformulier onjuist had ingevuld, omdat zij dacht dat haar ex-partner, die de hoofdhuurder was, bij haar woonde. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat zij en haar ex-partner in de te beoordelen periode geen gezamenlijk hoofdverblijf hadden. De Raad oordeelde dat de informatie op het aanvraagformulier en de registratie in de basisregistratie personen (BRP) voldoende bewijs vormden voor de conclusie dat betrokkene niet in aanmerking kwam voor bijstand. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.