In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds juni 2013 in een vrouwenopvang verbleef, had in februari 2015 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellante niet tijdig de gevraagde bankafschriften had ingeleverd. Daarnaast heeft het college het voorschot van € 821,51 teruggevorderd, omdat appellante geen recht op bijstand had. De appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de gevraagde gegevens tijdig had ingeleverd, maar de Raad heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan de informatieverplichting had voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat de gevraagde bankafschriften noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellante niet tijdig had gereageerd op de verzoeken van het college.
Verder heeft de Raad de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten beoordeeld. Het college had deze aanvraag afgewezen op grond van het feit dat de kosten al waren voldaan voordat de aanvraag was ingediend. De Raad heeft bevestigd dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten die al zijn gemaakt en dat de terugvordering van het voorschot door het college rechtmatig was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.503,-. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door aanvragers van bijstand.