ECLI:NL:CRVB:2018:1265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
16/7193 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin bijzondere bijstand voor dieetkosten was toegekend. Het college verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De appellant stelde dat zijn chronische aandoeningen hem verhinderden om tijdig bezwaar te maken. De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om bezwaar te maken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16.7193 PW

Datum uitspraak: 24 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2016, 16/4123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nader stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 30 januari 2018. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 9 maart 2016 heeft het college aan appellant bijzondere bijstand voor dieetkosten toegekend over de periode van 1 december 2015 tot en met 30 november 2016.
1.2.
Appellant heeft bij brief van 5 mei 2016, door het college ontvangen op 9 mei 2016, tegen het besluit van 9 maart 2016 bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 23 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaar te laat is ingediend en dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het door zijn chronische aandoeningen niet mogelijk was zijn administratie bij te houden. Daardoor is hem volledig ontgaan dat de termijn voor het maken van bezwaar was verstreken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het college het besluit van 9 maart 2016 op deze datum aan het juiste adres heeft verzonden en dat het bezwaarschrift van appellant tegen dit besluit na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken is ingediend.
4.2.
Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift het gevolg is van een hem niet toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last de feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd kan de termijnoverschrijding niet verontschuldigen, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij onder de door hem aangevoerde omstandigheden gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om, al dan niet met hulp van derden en op nader aan te voeren gronden, bezwaar te maken tegen het besluit van 5 maart 2016.
4.4.
Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 9 maart 2016 dan ook terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2018.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) F. Dinleyici

LO