ECLI:NL:CRVB:2018:1264
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening bijstandsrecht op basis van niet-gemelde inkomsten uit kasstortingen en bijschrijvingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 16 juli 2012 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft in hoger beroep de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aangevochten. Dit college had besloten om de bijstandsverlening van appellante te herzien over de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 augustus 2015, omdat zij geen melding had gemaakt van kasstortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening. Het college vorderde een bedrag van € 32.491,48 terug, omdat deze stortingen als inkomsten werden aangemerkt.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de stortingen op de bankrekening van appellante terecht als middelen en inkomsten zijn aangemerkt, omdat deze een terugkerend karakter hadden en konden worden aangewend voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat de stortingen niet voor haar bedoeld waren en had haar inlichtingenverplichting geschonden door deze inkomsten niet op te geven.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat deze gronden niet nieuw waren en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden had gereageerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.