ECLI:NL:CRVB:2018:1260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
16/7530 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing AIO-aanvulling wegens gebrek aan bewijsstukken over woningbezit in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 1 juli 2009 een ouderdomspensioen ontvangt, had een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de AIO-aanvulling van de appellant eerder ingetrokken, omdat uit onderzoek was gebleken dat hij een woning in Marokko bezat, wat zijn vermogen boven de geldende vermogensgrens bracht. De appellant had geen bewijsstukken over de verkoop van deze woning overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de Svb.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde de appellant aan dat het onderzoek naar zijn woningbezit onzorgvuldig was en dat hij in een moeilijke financiële situatie verkeerde. De Raad oordeelde echter dat de bewijslast voor het aantonen van bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. Aangezien de appellant geen verifieerbare stukken had overgelegd die zijn beweringen ondersteunden, kon de Svb niet vaststellen of de appellant recht had op de AIO-aanvulling.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De appellant had onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie, en het besluit van de Svb uit 2013, waarin werd vastgesteld dat hij een woning in Marokko bezat, bleef onaantastbaar. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16.7530 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2016, 16/4937 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 24 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Ertekin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Namens appellant is verschenen mr. Ertekin. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 juli 2009 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. In aanvulling daarop ontving appellant bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, laatstelijk in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO-aanvulling).
1.2.
Uit onderzoek eind 2012 naar vermogen in het buitenland is naar voren gekomen dat appellant in Marokko een woning met een taxatiewaarde van ongeveer € 80.190,- bezit en dat de echtgenote van appellant op het adres van die woning staat ingeschreven. Bij besluit van 19 maart 2013 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 juli 2009 ingetrokken, omdat het vermogen van appellant hoger was dan de voor hem geldende vermogensgrens, en de over de periode van juli 2009 tot en met december 2012 gemaakte kosten van de AIO-aanvulling tot een bedrag van € 17.551,51 van appellant teruggevorderd. Het tegen het besluit van 19 maart 2013 gemaakte bezwaar heeft de Svb bij besluit van
2 december 2013 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.3.
Op 7 september 2015 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een AIO-aanvulling. In het kader van de aanvraag heeft de Svb appellant bij brief van 9 oktober 2015 verzocht om een kopie van de verkoopakte van de woning in Marokko, een document waaruit de verkoopprijs van de woning blijkt en een bankafschrift waarop de betaling van de verkoopprijs van de woning is bijgeschreven. In reactie op die brief heeft appellant verklaard dat hij geen huis in Marokko heeft en daarom de gevraagde stukken niet kan overleggen.
Bij besluit van 23 oktober 2015 heeft de Svb de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant meer vermogen heeft dan de voor hem geldende vermogensgrens.
1.4.
Bij besluit van 3 mei 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 23 oktober 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de door appellant verstrekte gegevens over zijn financiële situatie niet voldoende zijn om vast te kunnen stellen of, en zo ja in welke mate, appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank samengevat overwogen dat het besluit van 2 december 2013 niet in beroep is aangevochten en dat daarom van de juistheid ervan moet worden uitgegaan. Appellant heeft niets naar voren gebracht wat een ander licht op de kwestie zou kunnen werpen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat het onderzoek in 2012 naar het woningbezit in Marokko onzorgvuldig is geweest en daarom niet ten grondslag mag worden gelegd aan het bestreden besluit. Appellant verkeert in een zodanige financiële situatie dat hij moeilijk kan rondkomen en vaak geld moet lenen bij familie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 7 september 2015, de datum waarop appellant heeft verzocht om een AIO-aanvulling, tot en met 23 oktober 2015, de datum van het besluit op de aanvraag.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de aanvraag.
4.3.
Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de betrokkene recht op bijstand heeft.
4.4.
Vaststaat dat het besluit van 2 december 2013 in rechte onaantastbaar is. Nu in dat besluit is vastgesteld dat appellant in de periode vanaf juli 2009 in het bezit was van een woning in Marokko, moet daarvan uit worden gegaan. De beroepsgrond dat het onderzoek naar het woningbezit in Marokko, waarop het besluit van 2 december 2013 is gebaseerd, onzorgvuldig is geweest, had appellant in de procedure die heeft geleid tot het besluit van 2 december 2013 moeten aanvoeren. De beroepsgrond treft dan ook geen doel.
4.5.
Gelet op het besluit van 2 december 2013 heeft de Svb in het kader van de aanvraag van appellant kunnen verzoeken om stukken waaruit blijkt dat appellant de woning niet (langer) in zijn bezit heeft. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de conclusie dat appellant over een woning in Marokko beschikt op een misverstand berust. Appellant heeft geen verifieerbare stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de woning niet in zijn bezit heeft. Hij heeft slechts volstaan met de enkele ontkenning van het woningbezit. De stelling dat appellant niet aan bewijsstukken kan komen van een woning die hij niet in bezit heeft, wordt niet gevolgd. Ter zitting van de rechtbank en de Raad heeft appellant verklaard dat zijn ex-vrouw en kinderen in de woning wonen. Niet uitgesloten is dat appellant via hen aan stukken zou kunnen komen. Hieruit volgt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie, als gevolg waarvan het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Gelet op 4.2 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) F. Demiroğlu

IJ