In deze zaak heeft appellant, geboren in 1950 in Egypte, een aanvraag voor ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft in een besluit van 14 maart 2016 aan appellant een AOW-pensioen van 56% toegekend, waarbij rekening is gehouden met 22 jaar waarin appellant geen AOW-pensioen heeft opgebouwd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, omdat appellant geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij in de niet-verzekerde periodes in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat hij vanaf 18 september 1978 onafgebroken in Nederland heeft gewoond. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb zich ter zitting op een ander standpunt heeft gesteld, waardoor appellant recht heeft op 6% extra AOW. De Raad heeft het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd, en het besluit van 14 maart 2016 herroepen. De Raad heeft geoordeeld dat appellant in totaal 19 jaar, 5 maanden en 16 dagen niet verzekerd is geweest voor de AOW, wat leidt tot een korting van 38% op het maximale AOW-pensioen. De Svb is veroordeeld in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand, die in totaal € 1.753,50 bedragen.