ECLI:NL:CRVB:2018:1248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
16/6910 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekerde tijdvakken voor AOW en recht op extra AOW

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1950 in Egypte, een aanvraag voor ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft in een besluit van 14 maart 2016 aan appellant een AOW-pensioen van 56% toegekend, waarbij rekening is gehouden met 22 jaar waarin appellant geen AOW-pensioen heeft opgebouwd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit ook ongegrond verklaard, omdat appellant geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij in de niet-verzekerde periodes in Nederland heeft gewoond of gewerkt.

In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat hij vanaf 18 september 1978 onafgebroken in Nederland heeft gewoond. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb zich ter zitting op een ander standpunt heeft gesteld, waardoor appellant recht heeft op 6% extra AOW. De Raad heeft het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd, en het besluit van 14 maart 2016 herroepen. De Raad heeft geoordeeld dat appellant in totaal 19 jaar, 5 maanden en 16 dagen niet verzekerd is geweest voor de AOW, wat leidt tot een korting van 38% op het maximale AOW-pensioen. De Svb is veroordeeld in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand, die in totaal € 1.753,50 bedragen.

Uitspraak

16/6910 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 november 2016, 16/4993 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 26 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.C. Rooijers.
Na de behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Op 15 maart 2018 heeft nogmaals onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rooijers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1950 in Egypte, heeft in oktober 2015 een aanvraagformulier voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Daarbij is vermeld dat appellant vanaf 1 maart 1979 in Nederland heeft gewoond en dat hij van medio maart 1979 tot en met november 1981 heeft gewerkt bij A.N.S.O. Schoonmaak B.V.
1.2.
Bij besluit van 14 maart 2016 heeft de Svb aan appellant met ingang van 7 december 2015 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toegekend van 56% van het volledige pensioen. Hierbij is rekening gehouden met 22 jaar waarin appellant geen AOW-pensioen heeft opgebouwd omdat hij in de periodes van 7 december 1965 tot en met 15 maart 1979 en van 16 november 1981 tot en met 7 augustus 1990 niet verzekerd is geweest.
2. Bij het bestreden besluit van 12 juli 2016 is het bezwaar tegen het besluit van 14 maart 2016 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant vanaf 8 augustus 1990 in Nederland ingeschreven staat en dat niet is gebleken dat hij in de niet-verzekerde periodes in Nederland heeft gewerkt.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder overweging dat appellant geen stukken heeft overgelegd die zijn stelling doen ondersteunen dat hij gedurende de niet-verzekerde tijdvakken in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat hij vanaf 18 september 1978 onafgebroken in Nederland heeft gewoond.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Voorop moet worden gesteld dat de Svb zich ter zitting nader op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet verzekerd is gedurende de periode van 16 november 1981 tot
21 augustus 1984 en van 11 september 1986 tot 14 februari 1990. Dit betekent dat appellant thans in totaal 19 jaar, 5 maanden en 16 dagen niet verzekerd is. Appellant heeft hierdoor recht op 6% extra AOW.
5.3.
De Raad stelt vast dat de Svb het bestreden besluit en het daarbij gehandhaafde besluit van 14 maart 2016 niet handhaaft voor wat betreft het daarin genoemde kortingspercentage. Dit betekent dat de Raad deze besluiten, evenals de aangevallen uitspraak, zal vernietigen.
5.4.
Ten gronde is in geschil of appellant als verzekerde voor de AOW is aan te merken gedurende de periodes van 7 december 1965 tot en met 15 maart 1979, van 16 november 1981 tot 21 augustus 1984 en van 11 september 1986 tot 14 februari 1990.
5.5.
Het oordeel van de rechtbank wordt voor het overige ten volle onderschreven. Appellant heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat hij in deze periodes als verzekerde in de zin van de AOW kan worden aangemerkt. De in hoger beroep ingezonden getuigenverklaringen brengen de Raad niet tot een ander oordeel, nu deze met geen enkel ander verifieerbaar bewijsstuk worden ondersteund.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat appellant 19 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW. Dat brengt mee dat de korting op de voor appellant geldende maximale AOW 38% bedraagt. De Raad acht het aangewezen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien.
6. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 501,- in bezwaar, op € 501,- in beroep en op € 751,50,- in hoger beroep, in totaal € 1.753,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit op bezwaar van 12 juli 2016;
  • herroept het besluit van 14 maart 2016 en bepaalt dat appellant met ingang van 7 december 2015 recht heeft op een pensioen ingevolge de AOW van 62% van het voor hem geldende maximale pensioen;
  • veroordeelt de Svb in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en in hoger beroep van in totaal € 1.753,50;
  • bepaalt dat de Svb appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) B. Dogan
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.

UM